Summary
Dutch
Detailed Translations for hijs from Dutch to Spanish
hijs:
-
de hijs
Translation Matrix for hijs:
Noun | Related Translations | Other Translations |
izar | hijs | |
un trabajo muy duro | hijs | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
izar | buslichten; hieuwen; hieven; hijsen; lichten; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; omhooghalen; omhoogrukken; ophijsen; takelen |
Related Words for "hijs":
hijs form of hijsen:
-
hijsen (omhoog heffen; opheffen; heffen)
-
hijsen (ophijsen)
Conjugations for hijsen:
o.t.t.
- hijs
- hijst
- hijst
- hijsen
- hijsen
- hijsen
o.v.t.
- hees
- hees
- hees
- hesen
- hesen
- hesen
v.t.t.
- heb gehesen
- hebt gehesen
- heeft gehesen
- hebben gehesen
- hebben gehesen
- hebben gehesen
v.v.t.
- had gehesen
- had gehesen
- had gehesen
- hadden gehesen
- hadden gehesen
- hadden gehesen
o.t.t.t.
- zal hijsen
- zult hijsen
- zal hijsen
- zullen hijsen
- zullen hijsen
- zullen hijsen
o.v.t.t.
- zou hijsen
- zou hijsen
- zou hijsen
- zouden hijsen
- zouden hijsen
- zouden hijsen
en verder
- is gehesen
- zijn gehesen
diversen
- hijs!
- hijst!
- gehesen
- hijsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze