Summary


Dutch

Detailed Translations for inbreken from Dutch to Spanish

inbreken:

inbreken verb (breek in, breekt in, brak in, braken in, ingebroken)

  1. inbreken (een inbraak doen; beroven; binnen breken)

Conjugations for inbreken:

o.t.t.
  1. breek in
  2. breekt in
  3. breekt in
  4. breken in
  5. breken in
  6. breken in
o.v.t.
  1. brak in
  2. brak in
  3. brak in
  4. braken in
  5. braken in
  6. braken in
v.t.t.
  1. heb ingebroken
  2. hebt ingebroken
  3. heeft ingebroken
  4. hebben ingebroken
  5. hebben ingebroken
  6. hebben ingebroken
v.v.t.
  1. had ingebroken
  2. had ingebroken
  3. had ingebroken
  4. hadden ingebroken
  5. hadden ingebroken
  6. hadden ingebroken
o.t.t.t.
  1. zal inbreken
  2. zult inbreken
  3. zal inbreken
  4. zullen inbreken
  5. zullen inbreken
  6. zullen inbreken
o.v.t.t.
  1. zou inbreken
  2. zou inbreken
  3. zou inbreken
  4. zouden inbreken
  5. zouden inbreken
  6. zouden inbreken
en verder
  1. ben ingebroken
  2. bent ingebroken
  3. is ingebroken
  4. zijn ingebroken
  5. zijn ingebroken
  6. zijn ingebroken
diversen
  1. breek in!
  2. breekt in!
  3. ingebroken
  4. inbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inbreken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
cometer un robo con fractura beroven; binnen breken; een inbraak doen; inbreken
entrar por fuerza beroven; binnen breken; een inbraak doen; inbreken
escalar beroven; binnen breken; een inbraak doen; inbreken beklimmen; de hoogte ingaan; escaleren; in de lucht omhoogstijgen; inklimmen; omhoogrijzen; oprijzen; opstijgen; rijzen; schaal aanpassen; stijgen; uit de hand lopen

Related Definitions for "inbreken":

  1. iets openbreken en vervolgens naar binnen gaan en stelen1
    • hij zit in de gevangenis want hij heeft ingebroken1