Dutch

Detailed Translations for ingeven from Dutch to Spanish

ingeven:

Conjugations for ingeven:

o.t.t.
  1. geef in
  2. geeft in
  3. geeft in
  4. geven in
  5. geven in
  6. geven in
o.v.t.
  1. gaf in
  2. gaf in
  3. gaf in
  4. gaven in
  5. gaven in
  6. gaven in
v.t.t.
  1. heb ingegeven
  2. hebt ingegeven
  3. heeft ingegeven
  4. hebben ingegeven
  5. hebben ingegeven
  6. hebben ingegeven
v.v.t.
  1. had ingegeven
  2. had ingegeven
  3. had ingegeven
  4. hadden ingegeven
  5. hadden ingegeven
  6. hadden ingegeven
o.t.t.t.
  1. zal ingeven
  2. zult ingeven
  3. zal ingeven
  4. zullen ingeven
  5. zullen ingeven
  6. zullen ingeven
o.v.t.t.
  1. zou ingeven
  2. zou ingeven
  3. zou ingeven
  4. zouden ingeven
  5. zouden ingeven
  6. zouden ingeven
diversen
  1. geef in!
  2. geeft in!
  3. ingegeven
  4. ingevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ingeven:

NounRelated TranslationsOther Translations
pintar afbeelden; afschilderen; beschilderen
proponer poneren; stellen
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
representar afbeelden; afschilderen
suministrar leveren
VerbRelated TranslationsOther Translations
adivinar adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; incrimineren; overdenken; overwegen; postuleren; raden; tegemoetzien; uitkijken naar; verdacht maken; verdenken; verwachten; vooronderstellen; voorspellen; voortellen; vooruitzien; waarzeggen; wichelen
administrar binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken aangrijpen; aanwenden; administreren; beheren; benutten; besturen; gebruiken; toepassen
administrar medicamentos geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; toedienen; verstrekken
appreciar adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; overdenken; overwegen
conjeturar adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; incrimineren; overdenken; overwegen; postuleren; raden; verdacht maken; verdenken; vooronderstellen
dar binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; draaien; geven; gunnen; gunst verlenen; iets toekennen; meegeven; meesturen; meezenden; ondervragen; overgeven; overhandigen; overhoren; ronddelen; schenken; toebedelen; toebrengen; toekennen; toesteken; toewijzen; uithoren; uitkeren; uitreiken; uitvragen; verdelen; verhoren; verlenen; verschaffen; verstrekken; wenden; zwenken
decir al oído influisteren; ingeven; souffleren toefluisteren
dictar dicteren; ingeven bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden; voorschrijven
estimar adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; appreciëren; begroten; bepalen; beramen; berekenen; gissen; gissing maken; inschatten; op prijs stellen; overdenken; overwegen; prijzen; raden; ramen; schatten; taxeren; van een prijs voorzien; waarderen
hacer conjeturas adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afwegen; gissen; gissing maken; overdenken; overwegen; raden
insinuar influisteren; ingeven; souffleren aantijgen; insinueren
inspirar adviseren; iets aanraden; inboezemen; ingeven; inspireren; raden; suggereren activeren; bezielen; een inspirerende werking hebben; erin blazen; inblazen; inspireren; opleven; opwekken; reanimeren; tot leven wekken; verlevendigen
pintar adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren afbeelden; afschilderen; beschilderen; doen lijken; lakken; portretteren; schilderen; tekenen; uitbeelden; uitschilderen; verbeelden; verpersonificeren; vertolken; verven
presentar adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; raden; souffleren; suggereren aanbieden; aandienen; aangeven; aanreiken; afgeven; blootleggen; etaleren; exposeren; geven; iets aankondigen; in aantocht zijn; indienen; laten zien; offreren; onthullen; ontmaskeren; overgeven; overhandigen; presenteren; tentoonstellen; toesteken; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; voorleggen; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
proponer adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanbevelen; aandragen; aanmerken; aanraden; aanvoeren; declameren; een voorstel doen; hoogdravend praten; iemand recommanderen; naar voren brengen; nomineren; opperen; oreren; poneren; stellen; te berde brengen; voordragen; voorslaan; voorstellen
provocar adviseren; iets aanraden; influisteren; ingeven; raden; souffleren; suggereren aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; sarren; stangen; stimuleren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken
representar adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aanbieden; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; representeren; tentoonstellen; tonen; vertegenwoordigen; vertonen; voorleggen; weergeven
sugerir adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren aandragen; aanvoeren; naar voren brengen; opperen; poneren; stellen; suggereren; te berde brengen
suministrar binnen gieten; geven; iemand iets toedienen; ingeven; verstrekken aanleveren; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; overhandigen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verstrekken; versturen; zenden