Dutch
Detailed Translations for insinueren from Dutch to Spanish
insinueren:
-
insinueren (aantijgen)
Conjugations for insinueren:
o.t.t.
- insinueer
- insinueert
- insinueert
- insinueren
- insinueren
- insinueren
o.v.t.
- insinueerde
- insinueerde
- insinueerde
- insinueerden
- insinueerden
- insinueerden
v.t.t.
- heb geïnsinueerd
- hebt geïnsinueerd
- heeft geïnsinueerd
- hebben geïnsinueerd
- hebben geïnsinueerd
- hebben geïnsinueerd
v.v.t.
- had geïnsinueerd
- had geïnsinueerd
- had geïnsinueerd
- hadden geïnsinueerd
- hadden geïnsinueerd
- hadden geïnsinueerd
o.t.t.t.
- zal insinueren
- zult insinueren
- zal insinueren
- zullen insinueren
- zullen insinueren
- zullen insinueren
o.v.t.t.
- zou insinueren
- zou insinueren
- zou insinueren
- zouden insinueren
- zouden insinueren
- zouden insinueren
en verder
- is geïnsinueerd
diversen
- insinueer!
- insinueert!
- geïnsinueerd
- insinuerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for insinueren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
insinuar | aantijgen; insinueren | influisteren; ingeven; souffleren |