Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. keutel:
  2. keutelen:


Dutch

Detailed Translations for keutel from Dutch to Spanish

keutel:

keutel [de ~ (m)] noun

  1. de keutel (stuk poep; uitwerpsel; hoop; drol)
    la caca

Translation Matrix for keutel:

NounRelated TranslationsOther Translations
caca drol; hoop; keutel; stuk poep; uitwerpsel beer; drek; excrementen; fecaliën; feces; kak; poep; poephoop; schijt; stront; stronthoop; uitscheiding; uitwerpselen

Related Words for "keutel":

  • keutelen, keutels, keuteltje, keuteltjes

keutel form of keutelen:

keutelen verb (keutel, keutelt, keutelde, keutelden, gekeuteld)

  1. keutelen

Conjugations for keutelen:

o.t.t.
  1. keutel
  2. keutelt
  3. keutelt
  4. keutelen
  5. keutelen
  6. keutelen
o.v.t.
  1. keutelde
  2. keutelde
  3. keutelde
  4. keutelden
  5. keutelden
  6. keutelden
v.t.t.
  1. heb gekeuteld
  2. hebt gekeuteld
  3. heeft gekeuteld
  4. hebben gekeuteld
  5. hebben gekeuteld
  6. hebben gekeuteld
v.v.t.
  1. had gekeuteld
  2. had gekeuteld
  3. had gekeuteld
  4. hadden gekeuteld
  5. hadden gekeuteld
  6. hadden gekeuteld
o.t.t.t.
  1. zal keutelen
  2. zult keutelen
  3. zal keutelen
  4. zullen keutelen
  5. zullen keutelen
  6. zullen keutelen
o.v.t.t.
  1. zou keutelen
  2. zou keutelen
  3. zou keutelen
  4. zouden keutelen
  5. zouden keutelen
  6. zouden keutelen
en verder
  1. is gekeuteld
diversen
  1. keutel!
  2. keutelt!
  3. gekeuteld
  4. keutelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for keutelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
atrabancar keutelen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden
emporcarse keutelen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden
ensuciarse keutelen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; kladden; knoeien; morsen; omlijnen; smerig worden; vies worden; vlekken
mancharse keutelen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen

Related Words for "keutelen":