Dutch
Detailed Translations for keutel from Dutch to Spanish
keutel:
Translation Matrix for keutel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
caca | drol; hoop; keutel; stuk poep; uitwerpsel | beer; drek; excrementen; fecaliën; feces; kak; poep; poephoop; schijt; stront; stronthoop; uitscheiding; uitwerpselen |
Related Words for "keutel":
keutel form of keutelen:
-
keutelen
mancharse; ensuciarse; atrabancar; emporcarse-
mancharse verb
-
ensuciarse verb
-
atrabancar verb
-
emporcarse verb
-
Conjugations for keutelen:
o.t.t.
- keutel
- keutelt
- keutelt
- keutelen
- keutelen
- keutelen
o.v.t.
- keutelde
- keutelde
- keutelde
- keutelden
- keutelden
- keutelden
v.t.t.
- heb gekeuteld
- hebt gekeuteld
- heeft gekeuteld
- hebben gekeuteld
- hebben gekeuteld
- hebben gekeuteld
v.v.t.
- had gekeuteld
- had gekeuteld
- had gekeuteld
- hadden gekeuteld
- hadden gekeuteld
- hadden gekeuteld
o.t.t.t.
- zal keutelen
- zult keutelen
- zal keutelen
- zullen keutelen
- zullen keutelen
- zullen keutelen
o.v.t.t.
- zou keutelen
- zou keutelen
- zou keutelen
- zouden keutelen
- zouden keutelen
- zouden keutelen
en verder
- is gekeuteld
diversen
- keutel!
- keutelt!
- gekeuteld
- keutelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for keutelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
atrabancar | keutelen | afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden |
emporcarse | keutelen | afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden |
ensuciarse | keutelen | afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; kladden; knoeien; morsen; omlijnen; smerig worden; vies worden; vlekken |
mancharse | keutelen | afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen |