Summary


Dutch

Detailed Translations for kunde from Dutch to Spanish

kunde:

kunde [de ~ (v)] noun

  1. de kunde (kundigheid)
    la habilidad; la destreza; el conocimientos; el saber; el arte; la pericia; la experiencia; el talento

Translation Matrix for kunde:

NounRelated TranslationsOther Translations
arte kunde; kundigheid behendigheid; handigheid; kunst; kunstgreep; kunstje; tochtje; toertje; trip; truc; uitje; uitstapje
conocimientos kunde; kundigheid deskundigheid; kennis van zaken; vakkundigheid
destreza kunde; kundigheid bekwaamheid; ondervinden; ondervinding; oorlog; slag; strijd; vaardigheid; veldslag; vingervlugheid
experiencia kunde; kundigheid bekwaamheid; belevenis; beleving; doorkneedheid; ervaring; meemaken van een gebeurtenis; ondervinden; ondervinding; praktijk; routine; vaardigheid; vakarbeid; vakmanschap; vakwerk
habilidad kunde; kundigheid adremheid; bedrevenheid; bijdehandheid; doortraptheid; ervaring; geraffineerdheid; geslepenheid; gevatheid; gewiekstheid; gladheid; handigheid; handvaardigheid; kneep; kunst; leepheid; listigheid; ondervinden; ondervinding; praktijk; puntig zijn; puntigheid; routine; scherpheid; scherpte; slag; sluwheid; snedigheid; snoodheid; spitsheid; strijd; toer; truc; vaardigheid met de hand; veldslag
pericia kunde; kundigheid behendigheid; deskundigheid; expertise; handigheid; kennis van zaken; kunst; kunstgreep; kunstje; truc; vakkundigheid
saber kunde; kundigheid handigheid; kneep; kunst; toer; truc
talento kunde; kundigheid aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; brein; capaciteit; denkvermogen; gave; geest; hersens; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft; verstand
VerbRelated TranslationsOther Translations
saber gunnen; iets toekennen; in staat zijn; kennen; kunnen; ondervragen; op de hoogte zijn; overhoren; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren; vermogen; weten

Wiktionary Translations for kunde:


Cross Translation:
FromToVia
kunde conocimiento; sentido; conocimientos; conocido connaissance — Idée, notion qu’on a de quelque chose, de quelqu’un; le fait de le connaître