Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. kwiteren:


Dutch

Detailed Translations for kwiteer from Dutch to Spanish

kwiteren:

kwiteren verb (kwiteer, kwiteert, kwiteerde, kwiteerden, gekwiteerd)

  1. kwiteren (voor ontvangst tekenen)

Conjugations for kwiteren:

o.t.t.
  1. kwiteer
  2. kwiteert
  3. kwiteert
  4. kwiteren
  5. kwiteren
  6. kwiteren
o.v.t.
  1. kwiteerde
  2. kwiteerde
  3. kwiteerde
  4. kwiteerden
  5. kwiteerden
  6. kwiteerden
v.t.t.
  1. heb gekwiteerd
  2. hebt gekwiteerd
  3. heeft gekwiteerd
  4. hebben gekwiteerd
  5. hebben gekwiteerd
  6. hebben gekwiteerd
v.v.t.
  1. had gekwiteerd
  2. had gekwiteerd
  3. had gekwiteerd
  4. hadden gekwiteerd
  5. hadden gekwiteerd
  6. hadden gekwiteerd
o.t.t.t.
  1. zal kwiteren
  2. zult kwiteren
  3. zal kwiteren
  4. zullen kwiteren
  5. zullen kwiteren
  6. zullen kwiteren
o.v.t.t.
  1. zou kwiteren
  2. zou kwiteren
  3. zou kwiteren
  4. zouden kwiteren
  5. zouden kwiteren
  6. zouden kwiteren
diversen
  1. kwiteer!
  2. kwiteert!
  3. gekwiteerd
  4. kwiterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kwiteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
finiquitar kwiteren; voor ontvangst tekenen