Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. meelopen:


Dutch

Detailed Translations for meelopen from Dutch to Spanish

meelopen:

meelopen verb (loop mee, loopt mee, liep mee, liepen mee, meegelopen)

  1. meelopen (vergezellen; begeleiden; chaperonneren; )

Conjugations for meelopen:

o.t.t.
  1. loop mee
  2. loopt mee
  3. loopt mee
  4. lopen mee
  5. lopen mee
  6. lopen mee
o.v.t.
  1. liep mee
  2. liep mee
  3. liep mee
  4. liepen mee
  5. liepen mee
  6. liepen mee
v.t.t.
  1. heb meegelopen
  2. hebt meegelopen
  3. heeft meegelopen
  4. hebben meegelopen
  5. hebben meegelopen
  6. hebben meegelopen
v.v.t.
  1. had meegelopen
  2. had meegelopen
  3. had meegelopen
  4. hadden meegelopen
  5. hadden meegelopen
  6. hadden meegelopen
o.t.t.t.
  1. zal meelopen
  2. zult meelopen
  3. zal meelopen
  4. zullen meelopen
  5. zullen meelopen
  6. zullen meelopen
o.v.t.t.
  1. zou meelopen
  2. zou meelopen
  3. zou meelopen
  4. zouden meelopen
  5. zouden meelopen
  6. zouden meelopen
en verder
  1. ben meegelopen
  2. bent meegelopen
  3. is meegelopen
  4. zijn meegelopen
  5. zijn meegelopen
  6. zijn meegelopen
diversen
  1. loop mee!
  2. loopt mee!
  3. meegelopen
  4. meelopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for meelopen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
acompañar begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen aan mengsel toevoegen; afgeven; afleveren; begeleiden; bestellen; bezorgen; bijdoen; bijmengen; bijsluiten; bijvoegen; brengen; eindje meerijden; erbij voegen; insluiten; langs brengen; leiden; meebrengen; meerijden; meevoeren; oprijden; overhandigen; rondleiden; thuisbezorgen; toevoegen; voeren; wegbrengen