Dutch
Detailed Translations for meesturen from Dutch to Spanish
meesturen:
Conjugations for meesturen:
o.t.t.
- stuur mee
- stuurt mee
- stuurt mee
- sturen mee
- sturen mee
- sturen mee
o.v.t.
- stuurde mee
- stuurde mee
- stuurde mee
- stuurden mee
- stuurden mee
- stuurden mee
v.t.t.
- heb meegestuurd
- hebt meegestuurd
- heeft meegestuurd
- hebben meegestuurd
- hebben meegestuurd
- hebben meegestuurd
v.v.t.
- had meegestuurd
- had meegestuurd
- had meegestuurd
- hadden meegestuurd
- hadden meegestuurd
- hadden meegestuurd
o.t.t.t.
- zal meesturen
- zult meesturen
- zal meesturen
- zullen meesturen
- zullen meesturen
- zullen meesturen
o.v.t.t.
- zou meesturen
- zou meesturen
- zou meesturen
- zouden meesturen
- zouden meesturen
- zouden meesturen
en verder
- ben meegestuurd
- bent meegestuurd
- is meegestuurd
- zijn meegestuurd
- zijn meegestuurd
- zijn meegestuurd
diversen
- stuur mee!
- stuurt mee!
- meegestuurd
- meesturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for meesturen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dar | meegeven; meesturen; meezenden | aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; distribueren; doneren; draaien; geven; gunnen; gunst verlenen; iemand iets toedienen; iets toekennen; ingeven; ondervragen; overgeven; overhandigen; overhoren; ronddelen; schenken; toebedelen; toebrengen; toekennen; toesteken; toewijzen; uithoren; uitkeren; uitreiken; uitvragen; verdelen; verhoren; verlenen; verschaffen; verstrekken; wenden; zwenken |
enviar con | meegeven; meesturen; meezenden |