Dutch
Detailed Translations for naturaliseren from Dutch to Spanish
naturaliseren:
-
naturaliseren
naturalizar-
naturalizar verb
-
Conjugations for naturaliseren:
o.t.t.
- naturaliseer
- naturaliseert
- naturaliseert
- naturaliseren
- naturaliseren
- naturaliseren
o.v.t.
- naturaliseerde
- naturaliseerde
- naturaliseerde
- naturaliseerden
- naturaliseerden
- naturaliseerden
v.t.t.
- ben genaturaliseerd
- bent genaturaliseerd
- is genaturaliseerd
- zijn genaturaliseerd
- zijn genaturaliseerd
- zijn genaturaliseerd
v.v.t.
- was genaturaliseerd
- was genaturaliseerd
- was genaturaliseerd
- waren genaturaliseerd
- waren genaturaliseerd
- waren genaturaliseerd
o.t.t.t.
- zal naturaliseren
- zult naturaliseren
- zal naturaliseren
- zullen naturaliseren
- zullen naturaliseren
- zullen naturaliseren
o.v.t.t.
- zou naturaliseren
- zou naturaliseren
- zou naturaliseren
- zouden naturaliseren
- zouden naturaliseren
- zouden naturaliseren
en verder
- heb genaturaliseerd
- hebt genaturaliseerd
- heeft genaturaliseerd
- hebben genaturaliseerd
- hebben genaturaliseerd
- hebben genaturaliseerd
diversen
- naturaliseer!
- naturaliseert!
- genaturaliseerd
- naturaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for naturaliseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
naturalizar | naturaliseren |
Wiktionary Translations for naturaliseren:
naturaliseren
verb
-
(overgankelijk) het staatsburgerschap verlenen
- naturaliseren → naturalizar