Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. omkleden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for omkleden from Dutch to Spanish

omkleden:

omkleden verb (kleed om, kleedt om, kleedde om, kleedden om, omgekleed)

  1. omkleden (andere kleren aantrekken; verkleden)

Conjugations for omkleden:

o.t.t.
  1. kleed om
  2. kleedt om
  3. kleedt om
  4. kleden om
  5. kleden om
  6. kleden om
o.v.t.
  1. kleedde om
  2. kleedde om
  3. kleedde om
  4. kleedden om
  5. kleedden om
  6. kleedden om
v.t.t.
  1. ben omgekleed
  2. bent omgekleed
  3. is omgekleed
  4. zijn omgekleed
  5. zijn omgekleed
  6. zijn omgekleed
v.v.t.
  1. was omgekleed
  2. was omgekleed
  3. was omgekleed
  4. waren omgekleed
  5. waren omgekleed
  6. waren omgekleed
o.t.t.t.
  1. zal omkleden
  2. zult omkleden
  3. zal omkleden
  4. zullen omkleden
  5. zullen omkleden
  6. zullen omkleden
o.v.t.t.
  1. zou omkleden
  2. zou omkleden
  3. zou omkleden
  4. zouden omkleden
  5. zouden omkleden
  6. zouden omkleden
en verder
  1. heb omgekleed
  2. hebt omgekleed
  3. heeft omgekleed
  4. hebben omgekleed
  5. hebben omgekleed
  6. hebben omgekleed
diversen
  1. kleed om!
  2. kleedt om!
  3. omgekleed
  4. omkledend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omkleden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
cambiar de ropa andere kleren aantrekken; omkleden; verkleden
cambiarse de ropa andere kleren aantrekken; omkleden; verkleden
disfrazarse andere kleren aantrekken; omkleden; verkleden verkleden; vermommen

Wiktionary Translations for omkleden:

omkleden
verb
  1. andere kleren aandoen

Cross Translation:
FromToVia
omkleden vestir; vestirse habiller — Mettre des habits à quelqu’un…
omkleden revestir; enfundar; poner; sobreponer; revocar revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
omkleden vestir vêtirhabiller, couvrir d’un vêtement.