Dutch
Detailed Translations for ontspinnen from Dutch to Spanish
ontspinnen:
-
ontspinnen
subir; entablarse; enseñar; ponerse; suceder; ocurrir; presentarse; mostrarse; acontecer; emerger; resucitar; producirse; alzarse; efectuarse; fermentar; erguirse; sacar del agua-
subir verb
-
entablarse verb
-
enseñar verb
-
ponerse verb
-
suceder verb
-
ocurrir verb
-
presentarse verb
-
mostrarse verb
-
acontecer verb
-
emerger verb
-
resucitar verb
-
producirse verb
-
alzarse verb
-
efectuarse verb
-
fermentar verb
-
erguirse verb
-
sacar del agua verb
-
Conjugations for ontspinnen:
o.t.t.
- ontspin
- ontspint
- ontspint
- ontspinnen
- ontspinnen
- ontspinnen
o.v.t.
- ontspon
- ontspon
- ontspon
- ontsponnen
- ontsponnen
- ontsponnen
v.t.t.
- ben ontsponnen
- bent ontsponnen
- is ontsponnen
- zijn ontsponnen
- zijn ontsponnen
- zijn ontsponnen
v.v.t.
- was ontsponnen
- was ontsponnen
- was ontsponnen
- waren ontsponnen
- waren ontsponnen
- waren ontsponnen
o.t.t.t.
- zal ontspinnen
- zult ontspinnen
- zal ontspinnen
- zullen ontspinnen
- zullen ontspinnen
- zullen ontspinnen
o.v.t.t.
- zou ontspinnen
- zou ontspinnen
- zou ontspinnen
- zouden ontspinnen
- zouden ontspinnen
- zouden ontspinnen
en verder
- heeft zich ontsponnen
- hebben zich ontsponnen
diversen
- ontspin!
- ontspint!
- ontsponnen
- ontspinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze