Dutch
Detailed Translations for ontzet from Dutch to Spanish
ontzet:
-
ontzet (verbouwereerd; verbaasd; stomverbaasd; perplex; beduusd; ontdaan; ontsteld; onthutst)
-
ontzet (van streek; geschokt; ontredderd)
horrorizado; conmocionado; desconcertado; consternado; desquiciado; confuso; atónito; descompuesto-
horrorizado adj
-
conmocionado adj
-
desconcertado adj
-
consternado adj
-
desquiciado adj
-
confuso adj
-
atónito adj
-
descompuesto adj
-
-
het ontzet
la liberación
Translation Matrix for ontzet:
Related Words for "ontzet":
ontzetten:
-
ontzetten (uit de macht ontzetten)
-
ontzetten (bevrijden van belegeraars; verlossen)
Conjugations for ontzetten:
o.t.t.
- ontzet
- ontzet
- ontzet
- ontzetten
- ontzetten
- ontzetten
o.v.t.
- ontzette
- ontzette
- ontzette
- ontzetten
- ontzetten
- ontzetten
v.t.t.
- heb ontzet
- hebt ontzet
- heeft ontzet
- hebben ontzet
- hebben ontzet
- hebben ontzet
v.v.t.
- had ontzet
- had ontzet
- had ontzet
- hadden ontzet
- hadden ontzet
- hadden ontzet
o.t.t.t.
- zal ontzetten
- zult ontzetten
- zal ontzetten
- zullen ontzetten
- zullen ontzetten
- zullen ontzetten
o.v.t.t.
- zou ontzetten
- zou ontzetten
- zou ontzetten
- zouden ontzetten
- zouden ontzetten
- zouden ontzetten
en verder
- ben ontzet
- bent ontzet
- is ontzet
- zijn ontzet
- zijn ontzet
- zijn ontzet
diversen
- ontzet!
- ontzet!
- ontzet
- ontzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontzetten:
Related Words for "ontzetten":
Wiktionary Translations for ontzetten:
ontzetten
Cross Translation:
verb
-
hevig doen schrikken
- ontzetten → consternar
-
de genoemde waardigheid...
- ontzetten → destituir
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ontzetten | → conmover; emocionar | ↔ move — to arouse the feelings or passions of |
• ontzetten | → consternar | ↔ abasourdir — assourdir, étourdir par un grand bruit. |
• ontzetten | → consternar | ↔ consterner — frapper de consternation. |
• ontzetten | → despedir; destituir | ↔ licencier — congédier un employé. |
• ontzetten | → aplazar; despedir; destituir; devolver; reflejar | ↔ renvoyer — envoyer de nouveau. |
• ontzetten | → pasmar; consternar | ↔ stupéfier — engourdir, diminuer ou suspendre le sentiment et le mouvement. |