Summary
Dutch
Detailed Translations for opgevat from Dutch to Spanish
opgevat:
-
opgevat (toegelaten; opgenomen)
Translation Matrix for opgevat:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
acogido | opgenomen; opgevat; toegelaten | |
cogido | opgenomen; opgevat; toegelaten | beet; beetgenomen; genomen; gepakt |
levantado | opgenomen; opgevat; toegelaten | aanzienlijk; adelijk; beroemd; deftig; doorluchtig; eerbiedwaardig; gedistingeerd; gewichtig; hooggeplaatst; hoogverheven; illuster; kaarsrecht; lijnrecht; loodrecht; opgezet dier; opstuivend; opstuivend zand; overeind; recht; rechtop; rechtopstaand; staand; statig; verheven; voornaam; waardig |
tomado | opgenomen; opgevat; toegelaten | beetgenomen; genomen |
opvatten:
-
opvatten (begrijpen)
Conjugations for opvatten:
o.t.t.
- vat op
- vat op
- vat op
- vatten op
- vatten op
- vatten op
o.v.t.
- vatte op
- vatte op
- vatte op
- vatten op
- vatten op
- vatten op
v.t.t.
- heb opgevat
- hebt opgevat
- heeft opgevat
- hebben opgevat
- hebben opgevat
- hebben opgevat
v.v.t.
- had opgevat
- had opgevat
- had opgevat
- hadden opgevat
- hadden opgevat
- hadden opgevat
o.t.t.t.
- zal opvatten
- zult opvatten
- zal opvatten
- zullen opvatten
- zullen opvatten
- zullen opvatten
o.v.t.t.
- zou opvatten
- zou opvatten
- zou opvatten
- zouden opvatten
- zouden opvatten
- zouden opvatten
en verder
- is opgevat
- zijn opgevat
diversen
- vat op!
- vat op!
- opgevat
- opvattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opvatten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
entender | begrijpen; inzicht | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
concebir | begrijpen; opvatten | begrijpen; beseffen; broeden; concipiëren; doorzien; graven; in het leven roepen; inrichten; installeren; inzien; maken; met het verstand vatten; onderkennen; opdelven; opgraven; realiseren; scheppen; snappen; uitbroeden; warmhouden |
entender | begrijpen; opvatten | begrijpen; beseffen; betrappen; doorhebben; doorzien; doorzien hebben; inleven; invoelen; inzien; kennen; meeleven; met het verstand vatten; onderkennen; ondervragen; overhoren; realiseren; snappen; uithoren; uitvragen; verhoren; verstaan; voelen |
tomarse | begrijpen; opvatten |