Noun | Related Translations | Other Translations |
animar
|
|
aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; prikkel; stimuleren; toejuichen
|
causar
|
|
aanrichten
|
correr
|
|
hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
|
estimular
|
|
aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; instigeren; opwekken; prikkel; stimuleren; toejuichen
|
impulsar
|
|
aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren; voortstuwen
|
incitación
|
aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij
|
aanmoediging; aansporen; aansporing; animering; gepor; instigatie; opwekking; prikkel; steun; stimulans; stimulering
|
incitar
|
|
aanslingeren; aanzwengelen
|
incitar a
|
|
aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
|
instigación
|
aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij
|
aanstichting; aanzet; animering; gepor; instigatie; opwekking; prikkel; uitlokking
|
instigar
|
|
instigeren; opwekken
|
jorobar
|
|
treiteren
|
picar
|
|
happen in; toehappen
|
provocar
|
|
aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
afrontar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
hoofd bieden; tegemoetzien; trotseren; uitkijken naar; verwachten; vooruitzien
|
animar
|
aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; blij maken; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; fleurig maken; iemand motiveren; iemand opstoken; inspireren; instigeren; motiveren; opbeuren; opfleuren; opjutten; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opleven; opmonteren; oppeppen; opvijzelen; opvrolijken; opwekken; opzetten; porren; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; verkwikken; verlevendigen; vrolijker worden
|
apresurar
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; jachten; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjagen; opjutten; opruien; opstoken; poken; voortjagen
|
aanblazen; aanjagen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; accelereren; gas geven; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; motiveren; opjutten; oppoken; opschieten; opstoken; optrekken van auto; overhaasten; poken; porren; reppen; snellen; spoeden; stoken; stressen; tot spoed aanzetten; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
|
atizar
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; doen opvlammen; iets aanstoken; oppoken; opstoken; poken; stoken
|
atormentar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
foppen; in de maling nemen; lastigvallen; te pakken nemen; teisteren; voor de gek houden
|
avivar
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; instigeren; motiveren; opjutten; oppeppen; oppoken; oprakelen; opstoken; opwekken; poken; porren; provoceren; stimuleren; stoken; ter sprake brengen; toejuichen
|
causar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; losmaken; teweegbrengen; toebrengen; veroorzaken
|
cazar
|
jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen
|
afschieten; afvuren; azen; betrappen; najagen; nastreven; opjagen; prooizoeken; schieten; schoten lossen; sjezen; snappen; snel gaan; trachten te verkrijgen; vervolgen; vuren
|
chancear
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
badineren; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; malligheid uithalen; schertsen; streek uithalen
|
correr
|
jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen
|
aantrekken; afdruipen; dichttrekken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; gaan; hardlopen; hardrijden; jachten; jakkeren; lopen; rennen; reppen; sijpelen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stappen; stromen; uitdruppelen; vlieden; vloeien; vluchten; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven; wegvluchten; zich voortbewegen
|
dar motivo para
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
|
desafiar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aanzetten tot; instigeren; ontlokken; provoceren
|
encender
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aandoen; aandraaien; aanleren; aanmaken; aanmoedigen; aansteken; aanzetten tot; doen branden; eigen maken; iemand motiveren; in de fik steken; inschakelen; instigeren; leren; licht aansteken; motiveren; ontsteken; oppikken; opsteken; prikkelen; provoceren; stimuleren; verwerven; vuur maken; vuurmaken
|
encrespar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
kroelen; kroezen; touperen
|
escarabajear
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
|
estimular
|
aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; vooruitschoppen
|
excitar
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanmoedigen; aanroeren; aansporen; aanstippen; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; even aanraken; instigeren; ontlokken; opleven; oppeppen; opvrijen; opwekken; opwinden; opzwepen; prikkelen; provoceren; reanimeren; sterk prikkelen; stimuleren; tot leven wekken; verlevendigen
|
hostigar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
|
importunar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
hinderen; onmogelijk maken; ontrieven; storen; verhinderen; zemelen
|
impulsar
|
jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen
|
aandrijven; aanslingeren; aansporen; aanzetten; aanzwengelen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; sterk prikkelen; stimuleren; stuwen; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschoppen
|
impulsar a
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanjagen; aansporen; motiveren; opjutten; porren
|
incitar
|
aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aanblazen; aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; ijlen; instigeren; jagen; motiveren; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; overhaasten; poken; porren; prikkelen; provoceren; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; voortmaken; zich spoeden
|
incitar a
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanjagen; aansporen; aanzetten tot; instigeren; motiveren; opjutten; porren; provoceren
|
instigar
|
aanleiding geven tot; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; opjutten; oppoken; opporren; opschieten; opstoken; overhaasten; poken; porren; provoceren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
|
jorobar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
geringschatten; minachten; neerkijken op; verachten
|
picar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aanbijten; aanvreten; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; prikken; snijden; steken; steken geven; vellen; wegbikken
|
pinchar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aanbijten; aanvreten; afsnijden; dichtbijten; doorboren; doorprikken; gaatjes maken in; happen; openprikken; opensteken; perforeren; priemen; prikken in; snijden; toebijten; toehappen; toesnauwen
|
poner en pie
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
arrangeren; iets op touw zetten; regelen
|
provocar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aandoen; aanjagen; aanmoedigen; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; porren; provoceren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken
|
rabiar
|
jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen
|
foeteren; fulmineren; ketteren; kwaad zijn; razen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitvaren tegen; woeden; woedend zijn
|
sembrar discordia
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
|
soliviantar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
ontlokken
|
suscitar
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aanjagen; aansporen; aanzetten tot; instigeren; motiveren; ontlokken; opjutten; porren; provoceren
|