Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. opkoken:


Dutch

Detailed Translations for opkoken from Dutch to Spanish

opkoken:

opkoken [znw.] noun

  1. opkoken
    el hervir

opkoken verb (kook op, kookt op, kookte op, kookten op, opgekookt)

  1. opkoken (opnieuw doen koken)

Conjugations for opkoken:

o.t.t.
  1. kook op
  2. kookt op
  3. kookt op
  4. koken op
  5. koken op
  6. koken op
o.v.t.
  1. kookte op
  2. kookte op
  3. kookte op
  4. kookten op
  5. kookten op
  6. kookten op
v.t.t.
  1. heb opgekookt
  2. hebt opgekookt
  3. heeft opgekookt
  4. hebben opgekookt
  5. hebben opgekookt
  6. hebben opgekookt
v.v.t.
  1. had opgekookt
  2. had opgekookt
  3. had opgekookt
  4. hadden opgekookt
  5. hadden opgekookt
  6. hadden opgekookt
o.t.t.t.
  1. zal opkoken
  2. zult opkoken
  3. zal opkoken
  4. zullen opkoken
  5. zullen opkoken
  6. zullen opkoken
o.v.t.t.
  1. zou opkoken
  2. zou opkoken
  3. zou opkoken
  4. zouden opkoken
  5. zouden opkoken
  6. zouden opkoken
en verder
  1. is opgekookt
  2. zijn opgekookt
diversen
  1. kook op!
  2. kookt op!
  3. opgekookt
  4. opkokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opkoken:

NounRelated TranslationsOther Translations
hervir opkoken koken; zieden
VerbRelated TranslationsOther Translations
calentar hasta que hierva opkoken; opnieuw doen koken
hervir aan de kook raken; koken van woede; kookpunt bereiken; uitkoken; zieden
recocer opkoken; opnieuw doen koken