Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. overbluffen:


Dutch

Detailed Translations for overbluffen from Dutch to Spanish

overbluffen:

overbluffen verb (overbluf, overbluft, overblufte, overbluften, overbluft)

  1. overbluffen (overdonderen)

Conjugations for overbluffen:

o.t.t.
  1. overbluf
  2. overbluft
  3. overbluft
  4. overbluffen
  5. overbluffen
  6. overbluffen
o.v.t.
  1. overblufte
  2. overblufte
  3. overblufte
  4. overbluften
  5. overbluften
  6. overbluften
v.t.t.
  1. heb overbluft
  2. hebt overbluft
  3. heeft overbluft
  4. hebben overbluft
  5. hebben overbluft
  6. hebben overbluft
v.v.t.
  1. had overbluft
  2. had overbluft
  3. had overbluft
  4. hadden overbluft
  5. hadden overbluft
  6. hadden overbluft
o.t.t.t.
  1. zal overbluffen
  2. zult overbluffen
  3. zal overbluffen
  4. zullen overbluffen
  5. zullen overbluffen
  6. zullen overbluffen
o.v.t.t.
  1. zou overbluffen
  2. zou overbluffen
  3. zou overbluffen
  4. zouden overbluffen
  5. zouden overbluffen
  6. zouden overbluffen
en verder
  1. ben overbluft
  2. bent overbluft
  3. is overbluft
  4. zijn overbluft
  5. zijn overbluft
  6. zijn overbluft
diversen
  1. overbluf!
  2. overbluft!
  3. overbluft
  4. overbluffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overbluffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
aturdir overdonderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
abrumar overbluffen; overdonderen bestormen; overmannen; overmeesteren; overstelpen; overweldigen; zich meester maken van
apabullar overbluffen; overdonderen overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van
arrollar overbluffen; overdonderen hoger draaien; omhoogdraaien; onder de voet lopen; opdraaien; opspoelen; spoelen
aturdir overbluffen; overdonderen bedwelmen; het bewustzijn doen verliezen