Dutch
Detailed Translations for overschreden from Dutch to Spanish
overschreden:
-
overschreden
Translation Matrix for overschreden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pasado | verleden | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
pasado | overschreden | af; afgedaan; afgelopen; armoedig; beëindigd; binnengevallen; doorgegeven; eerder; flodderig; gereed; geëindigd; haveloos; ingehaald; klaar; langsgekomen; over; pover; schamel; sjofel; sjofeltjes; uit; verder gegeven; verleden; verlopen; verstreken; vervallen; voltooid; voorbij; voorbij gestreefd; voordien; voorgevallen; voorheen; vorig; vroeger |
sobrepasado | overschreden | |
traspasado | overschreden |
overschrijden:
-
overschrijden
Conjugations for overschrijden:
o.t.t.
- overschrijd
- overschrijdt
- overschrijdt
- overschrijden
- overschrijden
- overschrijden
o.v.t.
- overschreed
- overschreed
- overschreed
- overschreden
- overschreden
- overschreden
v.t.t.
- heb overschreden
- hebt overschreden
- heeft overschreden
- hebben overschreden
- hebben overschreden
- hebben overschreden
v.v.t.
- had overschreden
- had overschreden
- had overschreden
- hadden overschreden
- hadden overschreden
- hadden overschreden
o.t.t.t.
- zal overschrijden
- zult overschrijden
- zal overschrijden
- zullen overschrijden
- zullen overschrijden
- zullen overschrijden
o.v.t.t.
- zou overschrijden
- zou overschrijden
- zou overschrijden
- zouden overschrijden
- zouden overschrijden
- zouden overschrijden
en verder
- is overschreden
- zijn overschreden
diversen
- overschrijd!
- overschrijdt!
- overschreden
- overschrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for overschrijden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
pasar | overschrijden | aankomen; achteruitgaan; aflopen; afsluiten; bezoeken; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken |
traspasar | overschrijden | aangeven; aanreiken; afgeven; delegeren; geven; overdragen; overgeven; overhandigen; overstappen; toesteken |
Wiktionary Translations for overschrijden:
overschrijden
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• overschrijden | → exceder | ↔ exceed — to go beyond the limits of something |
• overschrijden | → exceder | ↔ excéder — outrepasser, aller au-delà de certaines limites. |