Dutch

Detailed Translations for overtreffen from Dutch to Spanish

overtreffen:

Conjugations for overtreffen:

o.t.t.
  1. overtref
  2. overtreft
  3. overtreft
  4. overtreffen
  5. overtreffen
  6. overtreffen
o.v.t.
  1. overtrof
  2. overtrof
  3. overtrof
  4. overtroffen
  5. overtroffen
  6. overtroffen
v.t.t.
  1. heb overtroffen
  2. hebt overtroffen
  3. heeft overtroffen
  4. hebben overtroffen
  5. hebben overtroffen
  6. hebben overtroffen
v.v.t.
  1. had overtroffen
  2. had overtroffen
  3. had overtroffen
  4. hadden overtroffen
  5. hadden overtroffen
  6. hadden overtroffen
o.t.t.t.
  1. zal overtreffen
  2. zult overtreffen
  3. zal overtreffen
  4. zullen overtreffen
  5. zullen overtreffen
  6. zullen overtreffen
o.v.t.t.
  1. zou overtreffen
  2. zou overtreffen
  3. zou overtreffen
  4. zouden overtreffen
  5. zouden overtreffen
  6. zouden overtreffen
en verder
  1. ben overtroffen
  2. bent overtroffen
  3. is overtroffen
  4. zijn overtroffen
  5. zijn overtroffen
  6. zijn overtroffen
diversen
  1. overtref!
  2. overtreft!
  3. overtroffen
  4. overtreffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overtreffen [znw.] noun

  1. overtreffen
    el superar

Translation Matrix for overtreffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
sobresalir uitsteken; voorbijstreven
superar overtreffen voorbijstreven
VerbRelated TranslationsOther Translations
distinguirse excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken aanschouwen; bekijken; een ereteken geven; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien
exceder overtreffen aftroeven; overbieden; overstijgen; overtroeven
exceder de overtreffen; voorbijstreven
hacer una oferta mejor overtreffen; voorbijstreven overbieden; overstijgen
sobrepasar overtreffen; voorbijstreven afsteken; aftroeven; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; overbieden; overstijgen; overtroeven; overvleugelen; uitspringen; uitsteken
sobrepujar overtreffen; voorbijstreven aftroeven; overbieden; overstijgen; overtroeven
sobresalir excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken overvleugelen; vooruitspringen; vooruitsteken
superar overtreffen; voorbijstreven ontgroeien; overbieden; overstijgen

Wiktionary Translations for overtreffen:

overtreffen
verb
  1. een voorheen behaald niveau te boven gaan

Cross Translation:
FromToVia
overtreffen eclipsar eclipse — To overshadow
overtreffen exceder; sobrepasar outdo — to go beyond
overtreffen sobrepasar surpass — to exceed
overtreffen dominar; aventajar; superar dominercommander souverainement, avoir une puissance absolue.
overtreffen superar; vencer; atravesar; aventajar surmontermonter au-dessus.
overtreffen exceder; sobrepasar surpasser — Dépasser les attentes (1):