Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. pijnigen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pijnigen from Dutch to Spanish

pijnigen:

pijnigen verb (pijnig, pijnigt, pijnigde, pijnigden, gepijnigd)

  1. pijnigen (martelen; kwellen; folteren)
  2. pijnigen (molesteren; mishandelen)

Conjugations for pijnigen:

o.t.t.
  1. pijnig
  2. pijnigt
  3. pijnigt
  4. pijnigen
  5. pijnigen
  6. pijnigen
o.v.t.
  1. pijnigde
  2. pijnigde
  3. pijnigde
  4. pijnigden
  5. pijnigden
  6. pijnigden
v.t.t.
  1. heb gepijnigd
  2. hebt gepijnigd
  3. heeft gepijnigd
  4. hebben gepijnigd
  5. hebben gepijnigd
  6. hebben gepijnigd
v.v.t.
  1. had gepijnigd
  2. had gepijnigd
  3. had gepijnigd
  4. hadden gepijnigd
  5. hadden gepijnigd
  6. hadden gepijnigd
o.t.t.t.
  1. zal pijnigen
  2. zult pijnigen
  3. zal pijnigen
  4. zullen pijnigen
  5. zullen pijnigen
  6. zullen pijnigen
o.v.t.t.
  1. zou pijnigen
  2. zou pijnigen
  3. zou pijnigen
  4. zouden pijnigen
  5. zouden pijnigen
  6. zouden pijnigen
en verder
  1. ben gepijnigd
  2. bent gepijnigd
  3. is gepijnigd
  4. zijn gepijnigd
  5. zijn gepijnigd
  6. zijn gepijnigd
diversen
  1. pijnig!
  2. pijnigt!
  3. gepijnigd
  4. pijnigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pijnigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
maltratar mishandelen; molesteren; pijnigen afranselen; beschadigen; billekoek geven; een pak slaag geven; iemand toetakelen; in elkaar slaan; schaden; toetakelen
torturar folteren; kwellen; martelen; pijnigen

Wiktionary Translations for pijnigen:

pijnigen
verb
  1. het opzettelijk veroorzaken van pijn bij iemand

Cross Translation:
FromToVia
pijnigen lastimar; [[hacer daño]] hurt — to cause physical pain and/or injury