Summary
Dutch to Spanish: more detail...
-
plaatsen:
- poner; depositar; situar; deponer; mover; estacionar; publicar; derribar; destinar; depositar sobre; colocar; meter; desarrollarse; encajar; engarzar; aplicar; ubicar; fijar; establecer; determinar; localizar; aparcar; instalar; componer; colocarse; estar echado; alojarse; habitar; apartar; hospedar; vivir en casa de una persona; dar alojamiento; clasificar; hospedarse; construir
-
Wiktionary:
- plaatsen → depositar, colocar, poner
- plaatsen → colocar, poner, situar, firmar, subscribir, suscribir, aplicar, meter, dar lugar a, ocasionar, acomodar, identificar
Dutch
Detailed Translations for plaatsend from Dutch to Spanish
plaatsend form of plaatsen:
-
plaatsen (deponeren; leggen; zetten; neerleggen; stationeren; neerzetten)
poner; depositar; situar; deponer; mover; estacionar; publicar; derribar; destinar; depositar sobre-
poner verb
-
depositar verb
-
situar verb
-
deponer verb
-
mover verb
-
estacionar verb
-
publicar verb
-
derribar verb
-
destinar verb
-
depositar sobre verb
-
-
plaatsen (leggen; zetten)
-
plaatsen (neerzetten; zetten; bijzetten)
-
plaatsen (neerleggen; leggen; deponeren; wegleggen)
-
plaatsen (situeren; zich afspelen)
-
plaatsen (zetten)
-
plaatsen (plaats toekennen)
ubicar; colocar; situar; poner; destinar; fijar; establecer; determinar; localizar-
ubicar verb
-
colocar verb
-
situar verb
-
poner verb
-
destinar verb
-
fijar verb
-
establecer verb
-
determinar verb
-
localizar verb
-
-
plaatsen (stationeren; posten; posteren)
ubicar; aparcar; instalar; colocar; componer; colocarse; estar echado; meter; destinar; estacionar-
ubicar verb
-
aparcar verb
-
instalar verb
-
colocar verb
-
componer verb
-
colocarse verb
-
estar echado verb
-
meter verb
-
destinar verb
-
estacionar verb
-
-
plaatsen (iemand onderdak verlenen; onderdak verschaffen; huisvesten; herbergen; onderbrengen; onderdak geven)
alojarse; habitar; apartar; destinar; hospedar; estacionar; vivir en casa de una persona; dar alojamiento; clasificar; hospedarse-
alojarse verb
-
habitar verb
-
apartar verb
-
destinar verb
-
hospedar verb
-
estacionar verb
-
dar alojamiento verb
-
clasificar verb
-
hospedarse verb
-
-
plaatsen (monteren en aansluiten; installeren; aanleggen; aanbrengen)
Conjugations for plaatsen:
o.t.t.
- plaats
- plaatst
- plaatst
- plaatsen
- plaatsen
- plaatsen
o.v.t.
- plaatste
- plaatste
- plaatste
- plaatsten
- plaatsten
- plaatsten
v.t.t.
- heb geplaatst
- hebt geplaatst
- heeft geplaatst
- hebben geplaatst
- hebben geplaatst
- hebben geplaatst
v.v.t.
- had geplaatst
- had geplaatst
- had geplaatst
- hadden geplaatst
- hadden geplaatst
- hadden geplaatst
o.t.t.t.
- zal plaatsen
- zult plaatsen
- zal plaatsen
- zullen plaatsen
- zullen plaatsen
- zullen plaatsen
o.v.t.t.
- zou plaatsen
- zou plaatsen
- zou plaatsen
- zouden plaatsen
- zouden plaatsen
- zouden plaatsen
en verder
- ben geplaatst
- bent geplaatst
- is geplaatst
- zijn geplaatst
- zijn geplaatst
- zijn geplaatst
diversen
- plaats!
- plaatst!
- geplaatst
- plaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for plaatsen:
Related Words for "plaatsen":
Synonyms for "plaatsen":
Related Definitions for "plaatsen":
Wiktionary Translations for plaatsen:
plaatsen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plaatsen | → colocar; poner; situar | ↔ place — to put in a specific location |
• plaatsen | → poner; colocar; situar | ↔ put — to place something somewhere |
• plaatsen | → colocar | ↔ stellen — senkrecht, mit den Fuß den Boden, einen bestimmten Platz oder Gegenstand berührend, in eine bestimmte oder übliche Position bringen |
• plaatsen | → firmar; subscribir; suscribir | ↔ zeichnen — (transitiv) unterzeichnen |
• plaatsen | → aplicar | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• plaatsen | → poner; meter; colocar | ↔ mettre — placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. |
• plaatsen | → dar lugar a; ocasionar; acomodar; situar; identificar | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |