Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. postuleren:


Dutch

Detailed Translations for postuleren from Dutch to Spanish

postuleren:

postuleren verb (postuleer, postuleert, postuleerde, postuleerden, gepostuleerd)

  1. postuleren (vooronderstellen)

Conjugations for postuleren:

o.t.t.
  1. postuleer
  2. postuleert
  3. postuleert
  4. postuleren
  5. postuleren
  6. postuleren
o.v.t.
  1. postuleerde
  2. postuleerde
  3. postuleerde
  4. postuleerden
  5. postuleerden
  6. postuleerden
v.t.t.
  1. heb gepostuleerd
  2. hebt gepostuleerd
  3. heeft gepostuleerd
  4. hebben gepostuleerd
  5. hebben gepostuleerd
  6. hebben gepostuleerd
v.v.t.
  1. had gepostuleerd
  2. had gepostuleerd
  3. had gepostuleerd
  4. hadden gepostuleerd
  5. hadden gepostuleerd
  6. hadden gepostuleerd
o.t.t.t.
  1. zal postuleren
  2. zult postuleren
  3. zal postuleren
  4. zullen postuleren
  5. zullen postuleren
  6. zullen postuleren
o.v.t.t.
  1. zou postuleren
  2. zou postuleren
  3. zou postuleren
  4. zouden postuleren
  5. zouden postuleren
  6. zouden postuleren
en verder
  1. is gepostuleerd
diversen
  1. postuleer!
  2. postuleert!
  3. gepostuleerd
  4. postulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for postuleren:

NounRelated TranslationsOther Translations
postular poneren; stellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
adivinar postuleren; vooronderstellen adviseren; afwegen; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; iets aanraden; incrimineren; ingeven; overdenken; overwegen; raden; suggereren; tegemoetzien; uitkijken naar; verdacht maken; verdenken; verwachten; voorspellen; voortellen; vooruitzien; waarzeggen; wichelen
barruntar postuleren; vooronderstellen beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; incrimineren; raden; verdacht maken; verdenken
conjeturar postuleren; vooronderstellen adviseren; afwegen; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; iets aanraden; incrimineren; ingeven; overdenken; overwegen; raden; suggereren; verdacht maken; verdenken
postular postuleren; vooronderstellen collecteren; geld inzamelen; naar voren brengen; opperen; poneren; stellen
presumir postuleren; vooronderstellen aannemen; ervan uitgaan; geloven; gissen; gissing maken; grootspreken; opscheppen; opsnijden; raden; snoeven; uitgaan van; veronderstellen
sospechar postuleren; vooronderstellen beschuldigen; betichten; incrimineren; verdacht maken; verdenken