Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. provisorisch:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for provisorisch from Dutch to Spanish

provisorisch:


Translation Matrix for provisorisch:

NounRelated TranslationsOther Translations
temporal hondenweer; noodweer; storm; zwaar weer
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
provisional aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; tijdelijk; voorbijgaand; voorlopig; voorlopig bezet
ModifierRelated TranslationsOther Translations
entretanto aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang alvast; de komende tijd; in de tussentijd; inmiddels; intussen; onderhand; ondertussen; onderwijl; terwijl; terzelfder tijd; tijdelijk; tussendoor; tussentijds; voorbijgaand; voorlopig
por el momento aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; hedendaags; huidig; momenteel; nou; nu; op dit moment; tegenwoordig; tijdelijk; tot dusverre; tot nu toe; van het ogenblik; van nu; van vandaag; voor het moment; vooralsnog; voorbijgaand; vooreerst; voorlopig; voorshands
provisionalmente aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; tijdelijk; voorbijgaand; voorlopig
temporal aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang de komende tijd; temporeel; tijdelijk; voorbijgaand; voorlopig
temporaneo aards; kortstondig; provisorisch; temporeel; tijdelijk; tussentijds; voor enige tijd; voorbijgaand; voorlopig; zolang

Related Words for "provisorisch":

  • provisorische

Wiktionary Translations for provisorisch:


Cross Translation:
FromToVia
provisorisch improvisación; apaño makeshift — A temporary, usually insubstantial, substitution for something else
provisorisch provisional makeshift — Made to work or suffice; improvised; substituted