Noun | Related Translations | Other Translations |
claro
|
|
helderheid; klaarheid; lichtsterkte
|
franco
|
|
franc; frank
|
seguro
|
|
assurantie; verzekering
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
abierto
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
aangebroken; attent; benaderbaar; cru; frank; galant; genaakbaar; geopend; hoffelijk; met open vizier; niet dicht; onbevangen; onomwonden; ontsloten; ontvankelijk; onverbloemd; onverholen; open; openbaar; opengelegd; opengemaakt; opengesprongen; opengesteld; openlijk; openstaand; publiek; rechttoe; rechttoe rechtaan; ridderlijk; rondborstig; toegankelijk; vatbaar; volmondig; voorkomend
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
abiertamente
|
gewoonweg; gladweg; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
attent; contemplatief; cru; eerlijk; fideel; galant; hoffelijk; niet dicht; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechttoe rechtaan; ridderlijk; rondborstig; trouwhartig; voorkomend
|
categórico
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
categoraal; categoriaal
|
claramente
|
gewoonweg; gladweg; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
claro
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
'tuurlijk; aanschouwelijk; algemeen begrijpbaar; allicht; begrepen; begrijpelijk; bevatbaar; bevattelijk; bijgevolg; blank; bleek; cru; direct; doorgrond; doorzien; duidelijk; dus; echt; eenduidig; flagrant; gevat; gewoonweg; helder; herkenbaar; heus; inzichtelijk; klaar; klaar als een klontje; klare; klinkklaar; kuis; licht; lichtgevend; logisch; lumineus; natuurlijk; net; niet donker; onbewolkt; ondubbelzinnig; ongelakt; onmiskenbaar; onomwonden; onontkomelijk; onverbloemd; onverholen; onvermengd; onversneden; openlijk; overduidelijk; overzichtelijk; pips; pure; puur; recht door zee; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; rein; scherpzinnig; schoon; schrander; slim; snedig; uiteraard; uitgeslapen; vanzelfsprekend; verhelderend; verstaanbaar; werkelijk; zeker; zo klaar als een klontje; zonder twijfel; zonneklaar; zuiver; zuivere
|
claro y llano
|
gewoonweg; gladweg; ronduit
|
|
con franqueza
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; gulweg; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
con toda seguridad
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
onweerlegbaar; vast en zeker
|
de verdad
|
gewoonweg; klinkklaar; puur; regelrecht; ronduit
|
echt; eerlijk; effectief; fideel; heus; metterdaad; openhartig; oprecht; reëel; rondborstig; trouwhartig; voorwaar; waar; waarachtig; warempel; werkelijk
|
desnudo
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
blank; bloot; moedernaakt; naakt; onbedekt; onbloot; ongelakt; onoverdekt; ontbloot; poedelnaakt; spiernaakt
|
directamente
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
francamente
|
gewoonweg; gladweg; klinkklaar; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; puur; regelrecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
botweg; cru; doodgewoon; eerlijk; fideel; gemeen; gewoonweg; gulweg; klinkklaar; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel; onomwonden; onverbloemd; onverholen; onvermengd; openhartig; openlijk; oprecht; puur; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; trouwhartig; zuiver
|
franco
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
eerlijk; fideel; franco; frank; gratis; kosteloos; onbelemmerd; onbevangen; ongeveinsd; onverhuld; open; openhartig; oprecht; pro deo; rechttoe; rondborstig; trouwhartig; volmondig; voor niets; vrachtvrij; zonder kosten
|
indudablemente
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
|
no embellecido
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
|
puramente
|
gewoonweg; klinkklaar; puur; regelrecht; ronduit
|
louter
|
puro
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; ronduit; ruiterlijk
|
baarlijk; blank; echt; eerlijk; fideel; gaaf; gewoonweg; klinkklaar; kuis; louter; maagdelijk; net; onaangeraakt; onbesmet; onbevlekt; onbezwaard; ongelakt; ongerept; onschuldig; onvermengd; onversneden; onvervalst; onzinnig; openhartig; oprecht; pure; puur; rechttoe; rein; rondborstig; schoon; trouwhartig; virginaal; vlekkeloos; zuiver; zuivere
|
rotundamente
|
gewoonweg; gladweg; ronduit
|
botweg; eerlijk; fideel; gladaf; openhartig; oprecht; rondborstig; trouwhartig
|
seguro
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
bedrijfszeker; beproefd; beslist; deugdelijk; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; probaat; risicoloos; vast en zeker; veilig; vertrouwend; vertrouwende; voorwaar; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
|
simplemente
|
gewoonweg; gladweg; ronduit
|
alledaags; domweg; doodgewoon; eenvoudig; eenvoudigweg; gemeen; gewoon; kortom; kortweg; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; niets bijzonders; onedel; ordinair; simpelweg; zonder omhaal; zonder omwegen
|
sin ambages
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
|
sin duda
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
'tuurlijk; allicht; bijgevolg; dus; logisch; natuurlijk; onontkomelijk; onweerlegbaar; uiteraard; vanzelfsprekend; vast en zeker; zeker; zonder twijfel
|
sin duda alguna
|
absoluut; beslist; ronduit; stellig; zeker
|
beslist; geheid; gewis; heus; ongetwijfeld; ontegenzeggelijk; vast en zeker; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
|
sin reserva
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
sin rodeos
|
onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; ruiterlijk; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
benaderbaar; botweg; frank; genaakbaar; gladaf; open; platweg; rechtaan; rechttoe; toegankelijk; zonder omwegen
|
sin trabas
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
onbegrensd; onbelemmerd; onbepaald; onbeperkt; ongehinderd; ongelimiteerd; ongemoeid; ongestoord; onverstoord; vrijuit
|
sincero
|
echt; eerlijk; menens; onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
braaf; diep; diepgevoeld; eerlijk; fair; fideel; gemeend; goedbedoeld; innig; intens; intensief; intiem; ongeveinsd; open; openhartig; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; trouwhartig; van harte; vertrouwelijk; volmondig; welgemeend
|
verdaderamente
|
gewoonweg; klinkklaar; puur; regelrecht; ronduit
|
beslist; daadwerkelijk; echt; effectief; feitelijk; geheid; gemeen; gewis; gewoonweg; heus; in feite; in werkelijkheid; jazeker; klinkklaar; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; metterdaad; onedel; onvermengd; puur; rechttoe; reëel; stellig; vast; vast en zeker; voorwaar; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; warempel; wel degelijk; welzeker; werkelijk; zeker; zuiver
|