Dutch
Detailed Translations for samenwerken from Dutch to Spanish
samenwerken:
-
samenwerken (coöpereren)
-
samenwerken
Conjugations for samenwerken:
o.t.t.
- werk samen
- werkt samen
- werkt samen
- werken samen
- werken samen
- werken samen
o.v.t.
- werkte samen
- werkte samen
- werkte samen
- werkten samen
- werkten samen
- werkten samen
v.t.t.
- heb samengewerkt
- hebt samengewerkt
- heeft samengewerkt
- hebben samengewerkt
- hebben samengewerkt
- hebben samengewerkt
v.v.t.
- had samengewerkt
- had samengewerkt
- had samengewerkt
- hadden samengewerkt
- hadden samengewerkt
- hadden samengewerkt
o.t.t.t.
- zal samenwerken
- zult samenwerken
- zal samenwerken
- zullen samenwerken
- zullen samenwerken
- zullen samenwerken
o.v.t.t.
- zou samenwerken
- zou samenwerken
- zou samenwerken
- zouden samenwerken
- zouden samenwerken
- zouden samenwerken
en verder
- ben samengewerkt
- bent samengewerkt
- is samengewerkt
- zijn samengewerkt
- zijn samengewerkt
- zijn samengewerkt
diversen
- werk samen!
- werkt samen!
- samengewerkt
- samenwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for samenwerken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
colaborar | coöpereren; samenwerken | assisteren; bijspringen; bijstaan; handreiken; helpen; ondersteunen; seconderen; weldoen |
cooperar | coöpereren; samenwerken | assisteren; bijspringen; bijstaan; coöpereren; handreiken; helpen; meewerken; ondersteunen; seconderen; weldoen |
- | samendoen |
Wiktionary Translations for samenwerken:
samenwerken
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• samenwerken | → colaborar | ↔ collaborate — to work together on a piece of work |
• samenwerken | → colaboración | ↔ collaboration — act of collaborating |
• samenwerken | → cooperar | ↔ cooperate — to work together |