Dutch
Detailed Translations for spatieren from Dutch to Spanish
spatieren:
-
spatieren (spatiëren; van spaties voorzien)
Conjugations for spatieren:
o.t.t.
- spatieer
- spatieert
- spatieert
- spatieeren
- spatieeren
- spatieeren
o.v.t.
- spatieerde
- spatieerde
- spatieerde
- spatieerden
- spatieerden
- spatieerden
v.t.t.
- heb gespatieerd
- hebt gespatieerd
- heeft gespatieerd
- hebben gespatieerd
- hebben gespatieerd
- hebben gespatieerd
v.v.t.
- had gespatieerd
- had gespatieerd
- had gespatieerd
- hadden gespatieerd
- hadden gespatieerd
- hadden gespatieerd
o.t.t.t.
- zal spatieren
- zult spatieren
- zal spatieren
- zullen spatieren
- zullen spatieren
- zullen spatieren
o.v.t.t.
- zou spatieren
- zou spatieren
- zou spatieren
- zouden spatieren
- zouden spatieren
- zouden spatieren
en verder
- ben gespatieerd
- bent gespatieerd
- is gespatieerd
- zijn gespatieerd
- zijn gespatieerd
- zijn gespatieerd
diversen
- spatieer!
- spatieert!
- gespatieerd
- spatieerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spatieren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
espaciar | spatieren; spatiëren; van spaties voorzien | spreiden |
proveer de espacios | spatieren; spatiëren; van spaties voorzien |