Summary
Dutch
Detailed Translations for toebereiden from Dutch to Spanish
toebereiden:
-
toebereiden (marineren)
-
toebereiden (bereiden; klaarmaken; gereed maken; brouwen)
Conjugations for toebereiden:
o.t.t.
- bereid toe
- bereidt toe
- bereidt toe
- bereiden toe
- bereiden toe
- bereiden toe
o.v.t.
- bereidde toe
- bereidde toe
- bereidde toe
- bereidden toe
- bereidden toe
- bereidden toe
v.t.t.
- heb toebereid
- hebt toebereid
- heeft toebereid
- hebben toebereid
- hebben toebereid
- hebben toebereid
v.v.t.
- had toebereid
- had toebereid
- had toebereid
- hadden toebereid
- hadden toebereid
- hadden toebereid
o.t.t.t.
- zal toebereiden
- zult toebereiden
- zal toebereiden
- zullen toebereiden
- zullen toebereiden
- zullen toebereiden
o.v.t.t.
- zou toebereiden
- zou toebereiden
- zou toebereiden
- zouden toebereiden
- zouden toebereiden
- zouden toebereiden
en verder
- ben toebereid
- bent toebereid
- is toebereid
- zijn toebereid
- zijn toebereid
- zijn toebereid
diversen
- bereid toe!
- bereidt toe!
- toebereid
- toebereidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toebereiden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
marinar | marineren | |
preparar | toebereiden | bereiden; klaarmaken |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aderezar | bereiden; brouwen; gereed maken; klaarmaken; toebereiden | bereiden; brouwen; iets toebereiden; klaarmaken; prepareren |
conservar en adobo | marineren; toebereiden | in blik conserveren; inblikken; inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; zouten |
marinar | marineren; toebereiden | |
preparar | bereiden; brouwen; gereed maken; klaarmaken; toebereiden | alvast neerzetten; bereiden; brouwen; eten bereiden; gereedmaken; iets toebereiden; klaarmaken; klaarzetten; koken; kokkerellen; prepareren; voorbereiden; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen; voorbewerken; voorwerken |
Wiktionary Translations for toebereiden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toebereiden | → preparar; disponer | ↔ apprêter — préparer, mettre en état. |
• toebereiden | → preparar; aderezar; adobar; aviar | ↔ préparer — apprêter, disposer mettre une chose dans l’état convenable à l’usage auquel on la destiner. |