Dutch
Detailed Translations for toehappen from Dutch to Spanish
toehappen:
-
toehappen (toebijten; happen; dichtbijten; toesnauwen)
Conjugations for toehappen:
o.t.t.
- hap toe
- hapt toe
- hapt toe
- happen toe
- happen toe
- happen toe
o.v.t.
- hapte toe
- hapte toe
- hapte toe
- hapten toe
- hapten toe
- hapten toe
v.t.t.
- heb toegehapt
- hebt toegehapt
- heeft toegehapt
- hebben toegehapt
- hebben toegehapt
- hebben toegehapt
v.v.t.
- had toegehapt
- had toegehapt
- had toegehapt
- hadden toegehapt
- hadden toegehapt
- hadden toegehapt
o.t.t.t.
- zal toehappen
- zult toehappen
- zal toehappen
- zullen toehappen
- zullen toehappen
- zullen toehappen
o.v.t.t.
- zou toehappen
- zou toehappen
- zou toehappen
- zouden toehappen
- zouden toehappen
- zouden toehappen
en verder
- ben toegehapt
- bent toegehapt
- is toegehapt
- zijn toegehapt
- zijn toegehapt
- zijn toegehapt
diversen
- hap toe!
- hapt toe!
- toegehapt
- toehappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
toehappen (happen in)
Translation Matrix for toehappen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
morder | happen in; toehappen | aanbijten; bijten |
picar | happen in; toehappen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aprovechar la ocasión | dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen | |
morder | eroderen; inetsen; knagen; knauwen; snerpen; wegvreten | |
picar | aanbijten; aanleiding geven tot; aanvreten; afbedelen; afbikken; afsnijden; bikken; bomen kappen; doorsteken; een inkeping maken; erdoor steken; eten; hakken; houwen; inbijten; inetsen; inkepen; inkerven; invreten; kappen; kartelen; kartels krijgen; kepen; kerven; kietelen; kittelen; kriebelen; naar binnen werken; omhakken; ophitsen; prikken; provoceren; snijden; steken; steken geven; uitdagen; uitlokken; vellen; wegbikken | |
pinchar | dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen | aanbijten; aanleiding geven tot; aanvreten; afsnijden; doorboren; doorprikken; gaatjes maken in; openprikken; opensteken; ophitsen; perforeren; priemen; prikken in; provoceren; snijden; uitdagen; uitlokken |