Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uitlaat:
  2. uitlaten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitlaat from Dutch to Spanish

uitlaat:

uitlaat [de ~ (m)] noun

  1. de uitlaat (knalpot)
    el silenciador; el apagador
  2. de uitlaat (uitlaatklep)
  3. de uitlaat (uitlaatpijp; vlampijp)
    el tubo de escape; el escape

Translation Matrix for uitlaat:

NounRelated TranslationsOther Translations
apagador knalpot; uitlaat domper; kaarsendover; toondemper; toondempers
escape uitlaat; uitlaatpijp; vlampijp antwoord; lek; lekkage; lekken; ontsnappingsmogelijkheid; oplossing; uitgang; uitkomst; uitloop; uitweg; ventielklep
silenciador knalpot; uitlaat demper; geluiddemper; knaldemper; toondemper
tubo de escape uitlaat; uitlaatpijp; vlampijp
válvula de escape uitlaat; uitlaatklep
ModifierRelated TranslationsOther Translations
silenciador geluiddempend

Related Definitions for "uitlaat":

  1. pijp waardoor verbrandingsgassen weg kunnen1
    • er moet een nieuwe uitlaat onder de auto1

Wiktionary Translations for uitlaat:

uitlaat
noun
  1. een opening waardoor iets als afvalproducten naar buiten kan treden

Cross Translation:
FromToVia
uitlaat tubo de escape exhaust — system consisting of the parts of an engine through which burned gases or steam are discharged
uitlaat escape exhaust — the steam let out of a cylinder after it has done its work there
uitlaat escape; tubo de escape AuspuffFahrzeugtechnik: (Teil eines Verbrennungsmotors) Rohr, das die erzeugen Abgase ausstoßen

uitlaat form of uitlaten:

uitlaten [de ~] noun, plural

  1. de uitlaten (knalpotten)
    el amortiguadores; la sordinas; el silenciadores

Translation Matrix for uitlaten:

NounRelated TranslationsOther Translations
amortiguadores knalpotten; uitlaten
silenciadores knalpotten; uitlaten dempers; geluiddempers; knaldempers
sordinas knalpotten; uitlaten dempers; klankdempers; sourdines

Wiktionary Translations for uitlaten:


Cross Translation:
FromToVia
uitlaten pasear; acompañar walk — to take for a walk
uitlaten soltar lâcherdétendre, desserrer quelque chose.
uitlaten desaprovechar omettremanquer, soit volontairement, soit involontairement, à faire ou à dire ce qu’on pouvait, ce qu’on devait faire ou dire.
uitlaten pasear promener — Mener, conduire, faire aller quelqu’un de côté ou d’autre.
uitlaten continuar reconduireTraductions à trier suivant le sens.