Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uitrekken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitrekken from Dutch to Spanish

uitrekken:

uitrekken verb (rek uit, rekt uit, rekte uit, rekten uit, uitgerekt)

  1. uitrekken (verlengen)
  2. uitrekken

Conjugations for uitrekken:

o.t.t.
  1. rek uit
  2. rekt uit
  3. rekt uit
  4. rekken uit
  5. rekken uit
  6. rekken uit
o.v.t.
  1. rekte uit
  2. rekte uit
  3. rekte uit
  4. rekten uit
  5. rekten uit
  6. rekten uit
v.t.t.
  1. heb uitgerekt
  2. hebt uitgerekt
  3. heeft uitgerekt
  4. hebben uitgerekt
  5. hebben uitgerekt
  6. hebben uitgerekt
v.v.t.
  1. had uitgerekt
  2. had uitgerekt
  3. had uitgerekt
  4. hadden uitgerekt
  5. hadden uitgerekt
  6. hadden uitgerekt
o.t.t.t.
  1. zal uitrekken
  2. zult uitrekken
  3. zal uitrekken
  4. zullen uitrekken
  5. zullen uitrekken
  6. zullen uitrekken
o.v.t.t.
  1. zou uitrekken
  2. zou uitrekken
  3. zou uitrekken
  4. zouden uitrekken
  5. zouden uitrekken
  6. zouden uitrekken
en verder
  1. ben uitgerekt
  2. bent uitgerekt
  3. is uitgerekt
  4. zijn uitgerekt
  5. zijn uitgerekt
  6. zijn uitgerekt
diversen
  1. rek uit !
  2. rekt uit !
  3. uitgerekt
  4. uitrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitrekken [znw.] noun

  1. uitrekken
    el extirar; el ceder; el desperezarse

Translation Matrix for uitrekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
ceder uitrekken
desperezarse uitrekken
extirar uitrekken
VerbRelated TranslationsOther Translations
ajustar uitrekken aanpassen; afstellen; afstemmen; betamen; bijstellen; conveniëren; correct zijn; deugen; ervan uitgaan; fijn bewerken; geschikt zijn; herstellen; in orde brengen; in orde maken; innaaien; kloppen; overeenbrengen; passen; passend zijn; regelen; repareren; strak maken; uitkomen; uitlijnen; vernieuwen
alargar uitrekken; verlengen continueren; doorgaan; duur verlengen; opspannen; prolongeren; spannen; verdergaan; verlengen; vervolgen; voortzetten
ceder aan een ander overlaten; afgeven; afleggen; afstaan; afstand doen; afzien; bezwijken; doorschuiven; erop achteruitgaan; geld inleveren; gunnen; het onderspit delven; iets toekennen; inleveren; opspannen; overgeven; overhandigen; rekken; spannen; tenondergaan; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitstrekken; vlieden; vluchten; wegvluchten; wijken

Wiktionary Translations for uitrekken:


Cross Translation:
FromToVia
uitrekken estirarse; desperezarse rax — to stretch after sleep
uitrekken vendar bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
uitrekken prolongar; alargar prolongerfaire durer plus longtemps.
uitrekken dar cuerda remonter — Traductions à trier suivant le sens
uitrekken apretar serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).
uitrekken tender; tensar tendreétirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau.

Related Translations for uitrekken