Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- zon:
- zonnen:
- zinnen:
-
Wiktionary:
- zon → sol
- zonnen → tomar el sol
- zinnen → meditar, gustar, complacer, agradar, reflejar, reflexionar, soñar, pensar
Dutch
Detailed Translations for zon from Dutch to Spanish
zon:
Translation Matrix for zon:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sol | zon | lieveling; lieverd; schatje; snoepje; snoes; zonneschijn |
Related Words for "zon":
Related Definitions for "zon":
Wiktionary Translations for zon:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zon | → sol | ↔ Sonne — unzählbar: Sonnenschein, Sonnenlicht |
• zon | → sol | ↔ Sonne — Astronomie: der Erde nächster Stern, Zentrum unseres Sonnensystems (kein Plural) |
• zon | → sol | ↔ soleil — astro|fr astre qui donne la lumière et la chaleur à la Terre et aux autres planètes du système solaire. |
zon form of zonnen:
-
zonnen
tomar el sol; tomar sol; tostarse al sol; exponerse al sol-
tomar el sol verb
-
tomar sol verb
-
tostarse al sol verb
-
exponerse al sol verb
-
Conjugations for zonnen:
o.t.t.
- zon
- zont
- zont
- zonnen
- zonnen
- zonnen
o.v.t.
- zonde
- zonde
- zonde
- zonden
- zonden
- zonden
v.t.t.
- heb gezond
- hebt gezond
- heeft gezond
- hebben gezond
- hebben gezond
- hebben gezond
v.v.t.
- had gezond
- had gezond
- had gezond
- hadden gezond
- hadden gezond
- hadden gezond
o.t.t.t.
- zal zonnen
- zult zonnen
- zal zonnen
- zullen zonnen
- zullen zonnen
- zullen zonnen
o.v.t.t.
- zou zonnen
- zou zonnen
- zou zonnen
- zouden zonnen
- zouden zonnen
- zouden zonnen
diversen
- zon!
- zont!
- gezond
- zonnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zonnen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
exponerse al sol | zonnen | |
tomar el sol | zonnen | |
tomar sol | zonnen | |
tostarse al sol | zonnen |
Related Words for "zonnen":
Wiktionary Translations for zonnen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zonnen | → tomar el sol | ↔ sunbathe — to expose one's body to the sun |
zinnen:
-
de zinnen (volzinnen)
-
zinnen (plan beramen; bedenken; verzinnen; beramen)
Conjugations for zinnen:
o.t.t.
- zin
- zint
- zint
- zinnen
- zinnen
- zinnen
o.v.t.
- zon
- zon
- zon
- zonnen
- zonnen
- zonnen
v.t.t.
- heb gezonnen
- hebt gezonnen
- heeft gezonnen
- hebben gezonnen
- hebben gezonnen
- hebben gezonnen
v.v.t.
- had gezonnen
- had gezonnen
- had gezonnen
- hadden gezonnen
- hadden gezonnen
- hadden gezonnen
o.t.t.t.
- zal zinnen
- zult zinnen
- zal zinnen
- zullen zinnen
- zullen zinnen
- zullen zinnen
o.v.t.t.
- zou zinnen
- zou zinnen
- zou zinnen
- zouden zinnen
- zouden zinnen
- zouden zinnen
diversen
- zin!
- zint!
- gezonnen
- zinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zinnen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
frases | volzinnen; zinnen | |
oraciones | volzinnen; zinnen | grafrede; lijkrede |
sentidos | volzinnen; zinnen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
inventar un plan | bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen | |
tramar | bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen | bebroeden; broeden; uitbroeden; warmhouden; zinnen op |
urdir | bedenken; beramen; plan beramen; verzinnen; zinnen | zinnen op |
Related Words for "zinnen":
Wiktionary Translations for zinnen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zinnen | → meditar | ↔ méditer — réfléchir sur quelque chose, l’examiner mûrement, de manière à l’approfondir. |
• zinnen | → gustar; complacer; agradar | ↔ plaire — Agréer, être agréable (Sens général) |
• zinnen | → reflejar; reflexionar; meditar | ↔ réfléchir — À trier |
• zinnen | → soñar; pensar | ↔ songer — (vieilli) voir en songe, rêver. |