Dutch
Detailed Translations for monteren from Dutch to French
monteren:
-
monteren (assembleren; in elkaar zetten)
monter; assembler-
monter verb (monte, montes, montons, montez, montent, montais, montait, montions, montiez, montaient, montai, montas, monta, montâmes, montâtes, montèrent, monterai, monteras, montera, monterons, monterez, monteront)
-
assembler verb (assemble, assembles, assemblons, assemblez, assemblent, assemblais, assemblait, assemblions, assembliez, assemblaient, assemblai, assemblas, assembla, assemblâmes, assemblâtes, assemblèrent, assemblerai, assembleras, assemblera, assemblerons, assemblerez, assembleront)
-
Conjugations for monteren:
o.t.t.
- monteer
- monteert
- monteert
- monteren
- monteren
- monteren
o.v.t.
- monteerde
- monteerde
- monteerde
- monteerden
- monteerden
- monteerden
v.t.t.
- heb gemonteerd
- hebt gemonteerd
- heeft gemonteerd
- hebben gemonteerd
- hebben gemonteerd
- hebben gemonteerd
v.v.t.
- had gemonteerd
- had gemonteerd
- had gemonteerd
- hadden gemonteerd
- hadden gemonteerd
- hadden gemonteerd
o.t.t.t.
- zal monteren
- zult monteren
- zal monteren
- zullen monteren
- zullen monteren
- zullen monteren
o.v.t.t.
- zou monteren
- zou monteren
- zou monteren
- zouden monteren
- zouden monteren
- zouden monteren
diversen
- monteer!
- monteert!
- gemonteerd
- monterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for monteren:
Wiktionary Translations for monteren:
Related Translations for monteren
French
Detailed Translations for monteren from French to Dutch
monteren: (*Using Word and Sentence Splitter)
- monte: omhoog komen
- rené: herboren
- monté: opgekomen; opgereden
- monter: beklimmen; monteren; in elkaar zetten; assembleren; stijgen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opgaan; naar boven gaan; omhooggaan; paardrijden; stijging; rijzen; omhoogrijzen; bestijgen; opstaan; verheffen; omhoogkomen; gaan staan; opstijgen; opvliegen; klimmen; opklimmen; opklauteren; omhoogstappen; opwerken; oprijden; vooruitkomen; jezelf opwerken; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; opheffen; heffen; tillen; optillen; ensceneren; in scene zetten; omhoog brengen; omhooglopen; naar boven brengen; naar boven dragen; opwaarts dragen; omhoogdragen; naar boven tillen; opwaarts rijden; koppelen; lichten; oprijzen; hogerop komen; omhoog trekken; zich opwerken; bevorderd worden; opwaarts gaan; omhoogheffen; naar boven klimmen; naar boven trekken; naar boven stappen; omhoog rukken; omhoogrukken
- montée: oprit; oprijlaan; inrit; klim; beklimming; bestijging; uitbreiding; groei; stijging; verhoging; toename; aanwinst; versterking; expansie; groter worden; aangroei; toeneming; vermedevuldigen; bevordering; opklimming in rang; stijgen; trap; promotie; opgang; vermeerdering; opklimmen; aanwas; aangroeiing; graad van doctor verkrijgen; oprijden; aanvoerweg