Noun | Related Translations | Other Translations |
court
|
|
tennisbaan; tennisveld
|
grincheux
|
|
chagrijn; chagrijnen; spelbreker; zuurpruim; zuurpruimen
|
grognon
|
|
brombeer; brompot; grompot; kankeraar; knorrepot; mopperaar
|
mécontent
|
|
brombeer; brompot; grompot; kankeraar; knorrepot; mopperaar
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
avec hargne
|
gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontstemd; wrevelig
|
gebelgd; gekwetst; misnoegd; verontwaardigd; verstoord
|
bref
|
kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig
|
beknopt; bondig; eenvoudigweg; haastig; in het kort; kernachtig; kort; kortom; kortstondig; kortweg; minimaal; raak; samengevat; summier; terloops; vluchtig; zonder omhaal
|
contrarié
|
gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontstemd; wrevelig
|
gepikeerd; ontstemd
|
court
|
kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig
|
beknopt; haastig; kortstondig; summier; terloops; vluchtig
|
d'un air maussade
|
kortaf; korzelig; snauwend; wrevelig
|
|
d'un air mécontent
|
gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontstemd; wrevelig
|
gebelgd; gekwetst; misnoegd; verontwaardigd; verstoord
|
d'un ton traînard
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
beklagend; chagrijnig; knorrig; korzelig; negatief; nors; nurks; zeurderig
|
de mauvaise humeur
|
gepikeerd; geprikkeld; kortaf; korzelig; misnoegd; ontstemd; snauwend; wrevelig
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; nors; nurks; ongenietbaar; sikkeneurig; slecht gehumeurd; slecht geluimd
|
grincheuse
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
beklagend; brommerig; chagrijnig; gebelgd; gekwetst; knorrig; korzelig; misnoegd; mopperig; negatief; nors; nurks; verontwaardigd; verstoord; zeurderig
|
grincheusement
|
gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontstemd; wrevelig
|
gebelgd; gekwetst; misnoegd; ontevreden; verontwaardigd; verstoord
|
grincheux
|
gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; knorrig; misnoegd; nurks; ontstemd; stuurs; wrevelig
|
aangebrand; beklagend; bokkig; brommerig; chagrijnig; gebelgd; gekwetst; gemelijk; gevoelig; humeurig; knorrig; korzelig; lichtgeraakt; misnoegd; mopperig; negatief; nors; nukkig; nurks; ontevreden; sikkeneurig; slecht gehumeurd; verontwaardigd; verstoord; zeurderig
|
grognon
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
aangebrand; brommerig; brommmerig; chagrijnig; gemelijk; gevoelig; humeurig; knorrig; korzelig; lichtgeraakt; mopperig; nors; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
grondeur
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
aangebrand; chagrijnig; gevoelig; humeurig; knorrig; korzelig; lichtgeraakt; nors; nurks
|
hargneusement
|
gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontstemd; wrevelig
|
boos; furieus; gebelgd; gekwetst; kwaad; misnoegd; nijdig; ontevreden; razend; spinnijdig; toornig; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; woest; ziedend
|
hargneux
|
gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontstemd; wrevelig
|
aangebrand; bits; bitter; boos; chagrijnig; furieus; gebelgd; gekwetst; gemelijk; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; giftig; humeurig; katterig; kattig; knorrig; kregelig; kribbig; kwaad; misnoegd; nijdig; nukkig; nurks; ontevreden; onvriendelijk; pinnig; pissig; prikkelbaar; razend; sikkeneurig; slecht gehumeurd; snauwerig; snibbig; spinnig; spinnijdig; toornig; verbolgen; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; vinnig; woedend; woest; zeer boos; ziedend
|
irascible
|
gemelijk; knorrig; kortaf; korzelig; nurks; snauwend; stuurs; wrevelig
|
aangebrand; chagrijnig; gemelijk; geprikkeld; gevoelig; geërgerd; geïrriteerd; heetbloedig; heetgebakerd; heethoofdig; humeurig; knorrig; korzelig; kregel; kregelig; kribbig; lichtgeraakt; nors; nurks; pissig; prikkelbaar; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
irrité
|
gepikeerd; geprikkeld; kortaf; korzelig; misnoegd; ontstemd; snauwend; wrevelig
|
aangebrand; bitter teleurgesteld; boos; chagrijnig; furieus; geagiteerd; gebelgd; gebeten; gemelijk; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; grimmig; humeurig; knorrig; korzelig; kwaad; levendig; misnoegd; nijdig; nors; nurks; onderdrukt; ontevreden; opgekropt; pissig; prikkelbaar; razend; sikkeneurig; slecht gehumeurd; spinnijdig; toornig; verbeten; verbitterd; vergramd; verhit; verkropt; vertoornd; woest; ziedend
|
maussade
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
bedrukt; beklagend; brommerig; chagrijnig; druilerig; gedrukt; gemelijk; grauw; humeurig; knorrig; korzelig; miezerig; mismoedig; mistroostig; moedeloos; mopperig; naargeestig; narrig; neerslachtig; negatief; nors; nurks; ongeanimeerd; pessimistisch; sikkeneurig; slecht gehumeurd; somber; teneergeslagen; terneergeslagen; triest; troosteloos; verdrietig; vreugdeloos; zeurderig; zwaarmoedig
|
mécontent
|
gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontstemd; wrevelig
|
futloos; gebelgd; lamlendig; landerig; misnoegd; ontevreden; verstoord; vervelend
|
renfrogné
|
gemelijk; knorrig; nurks; stuurs; wrevelig
|
brommerig; mopperig
|