Summary
Dutch to French: more detail...
- gezeten:
- zitten:
-
Wiktionary:
- gezeten → aisé
- zitten → être assis, poser
- zitten → être, être assis, être assise, y avoir, il y a, asseoir
-
User Contributed Translations for gezeten:
- assise
Dutch
Detailed Translations for gezeten from Dutch to French
gezeten:
Translation Matrix for gezeten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
établi | schaafbank; werkbank | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
assis | gezeten; zittend | verblijvend |
situé | gevestigd; gezeten | gelegen; gesitueerd; liggend |
sédentaire | gezeten; zittend | gezeteld; plaatsgebonden; verblijvend |
établi | gevestigd; gezeten | definitief; gesticht; opgericht; permanent; vastgesteld; vaststaand |
Wiktionary Translations for gezeten:
gezeten
adjective
-
Traductions à trier suivant le sens
zitten:
-
zitten
être assis-
être assis verb
-
-
zitten
Conjugations for zitten:
o.t.t.
- zit
- zit
- zit
- zitten
- zitten
- zitten
o.v.t.
- zat
- zat
- zat
- zaten
- zaten
- zaten
v.t.t.
- heb gezeten
- hebt gezeten
- heeft gezeten
- hebben gezeten
- hebben gezeten
- hebben gezeten
v.v.t.
- had gezeten
- had gezeten
- had gezeten
- hadden gezeten
- hadden gezeten
- hadden gezeten
o.t.t.t.
- zal zitten
- zult zitten
- zal zitten
- zullen zitten
- zullen zitten
- zullen zitten
o.v.t.t.
- zou zitten
- zou zitten
- zou zitten
- zouden zitten
- zouden zitten
- zouden zitten
diversen
- zit!
- zit!
- gezeten
- zittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zitten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
asseoir | zitten | baseren; bijzetten; funderen; neerzetten; plaatsen; zetten |
être assis | zitten | gevestigd zijn; gezeten zijn; opzitten; resideren; zetelen |
- | bevinden; ophouden |
Related Words for "zitten":
Synonyms for "zitten":
Related Definitions for "zitten":
Wiktionary Translations for zitten:
zitten
Cross Translation:
verb
zitten
-
op het zitvlak rusten
- zitten → être assis
verb
-
placer, mettre sur quelque chose.
- poser → poseren; zitten; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; situeren; stationeren; aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zitten | → être | ↔ be — occupy a place |
• zitten | → être assis; être assise | ↔ sit — of a person, be in a position in which the upper body is upright and the legs are supported |
• zitten | → y avoir; il y a | ↔ there be — to exist |
• zitten | → asseoir | ↔ setzen — (reflexiv) sich selbst in eine sitzende Position bringen |