Dutch
Detailed Translations for afschrijven from Dutch to French
afschrijven:
-
afschrijven
débiter; supprimer-
débiter verb (débite, débites, débitons, débitez, débitent, débitais, débitait, débitions, débitiez, débitaient, débitai, débitas, débita, débitâmes, débitâtes, débitèrent, débiterai, débiteras, débitera, débiterons, débiterez, débiteront)
-
supprimer verb (supprime, supprimes, supprimons, supprimez, suppriment, supprimais, supprimait, supprimions, supprimiez, supprimaient, supprimai, supprimas, supprima, supprimâmes, supprimâtes, supprimèrent, supprimerai, supprimeras, supprimera, supprimerons, supprimerez, supprimeront)
-
-
afschrijven
Conjugations for afschrijven:
o.t.t.
- schrijf af
- schrijft af
- schrijft af
- schrijven af
- schrijven af
- schrijven af
o.v.t.
- schreef af
- schreef af
- schreef af
- schreven af
- schreven af
- schreven af
v.t.t.
- heb afgeschreven
- hebt afgeschreven
- heeft afgeschreven
- hebben afgeschreven
- hebben afgeschreven
- hebben afgeschreven
v.v.t.
- had afgeschreven
- had afgeschreven
- had afgeschreven
- hadden afgeschreven
- hadden afgeschreven
- hadden afgeschreven
o.t.t.t.
- zal afschrijven
- zult afschrijven
- zal afschrijven
- zullen afschrijven
- zullen afschrijven
- zullen afschrijven
o.v.t.t.
- zou afschrijven
- zou afschrijven
- zou afschrijven
- zouden afschrijven
- zouden afschrijven
- zouden afschrijven
diversen
- schrijf af!
- schrijft af!
- afgeschreven
- afschrijvende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afschrijven
Translation Matrix for afschrijven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
achèvement | afschrijven | afbouwen; afhaken; afkrijgen; afmaken; afwerken; beëindiging; completering; conclusie; einde; eindigen; kappen; ophouden; slot; slotbeschouwing; sluiting; staken; uitscheiden; volbrenging; voltooiing |
Verb | Related Translations | Other Translations |
amortir | afschrijven | aflossen; inlossen |
débiter | afschrijven | debiteren |
supprimer | afschrijven | afbestellen; afbreken; afgelasten; afkrijgen; afmaken; afronden; afschaffen; afwerken; afzeggen; annuleren; beëindigen; breken; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; intrekken; klaarkrijgen; klaarmaken; liquideren; neerhalen; nietig verklaren; nullificeren; ombrengen; omverhalen; ondervangen; opbreken; opdoeken; opheffen; slopen; teniet doen; uit elkaar halen; uitroeien; van kant maken; verijdelen; vermoorden; vernietigen; verwijderen; volbrengen; volmaken; voltooien; zuur opbreken |
Wiktionary Translations for afschrijven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afschrijven | → prélever | ↔ abbuchen — (transitiv) einen Geldbetrag von einem Konto rechnerisch abziehen, subtrahieren |