Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. rondhangen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for rondhangen from Dutch to French

rondhangen:

rondhangen verb (hang rond, hangt rond, hing rond, hingen rond, rondgehangen)

  1. rondhangen (niksen; rondlummelen)
    traîner; flâner; traînasser
    • traîner verb (traîne, traînes, traînons, traînez, )
    • flâner verb (flâne, flânes, flânons, flânez, )
    • traînasser verb (traînasse, traînasses, traînassons, traînassez, )
  2. rondhangen (lanterfanten; luieren; lummelen; niksen; nietsdoen)
    fricoter; paresser; bricoler; flâner; déconner; traînasser; traîner; cochonner; fainéanter
    • fricoter verb (fricote, fricotes, fricotons, fricotez, )
    • paresser verb (paresse, paresses, paressons, paressez, )
    • bricoler verb (bricole, bricoles, bricolons, bricolez, )
    • flâner verb (flâne, flânes, flânons, flânez, )
    • déconner verb (déconne, déconnes, déconnons, déconnez, )
    • traînasser verb (traînasse, traînasses, traînassons, traînassez, )
    • traîner verb (traîne, traînes, traînons, traînez, )
    • cochonner verb (cochonne, cochonnes, cochonnons, cochonnez, )
    • fainéanter verb (fainéante, fainéantes, fainéantons, fainéantez, )

Conjugations for rondhangen:

o.t.t.
  1. hang rond
  2. hangt rond
  3. hangt rond
  4. hangen rond
  5. hangen rond
  6. hangen rond
o.v.t.
  1. hing rond
  2. hing rond
  3. hing rond
  4. hingen rond
  5. hingen rond
  6. hingen rond
v.t.t.
  1. heb rondgehangen
  2. hebt rondgehangen
  3. heeft rondgehangen
  4. hebben rondgehangen
  5. hebben rondgehangen
  6. hebben rondgehangen
v.v.t.
  1. had rondgehangen
  2. had rondgehangen
  3. had rondgehangen
  4. hadden rondgehangen
  5. hadden rondgehangen
  6. hadden rondgehangen
o.t.t.t.
  1. zal rondhangen
  2. zult rondhangen
  3. zal rondhangen
  4. zullen rondhangen
  5. zullen rondhangen
  6. zullen rondhangen
o.v.t.t.
  1. zou rondhangen
  2. zou rondhangen
  3. zou rondhangen
  4. zouden rondhangen
  5. zouden rondhangen
  6. zouden rondhangen
diversen
  1. hang rond!
  2. hangt rond!
  3. rondgehangen
  4. rondhangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rondhangen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bricoler klussen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bricoler lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; dokteren; fröbelen; klusje opknappen; klussen; knoeien; knutselen; prutsen; rommelen; rotzooien; scharrelen; sleutelen
cochonner lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen aanrommelen; aanrotzooien; haspelen; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; rotzooien; scharrelen; scharrelen van kip; tot een warboel maken; verwarren
déconner lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen aanklooien; klooien; rotzooien
fainéanter lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen dralen; drentelen; leeglopen; talmen; teuten; treuzelen; vrijlopen
flâner lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlummelen banjeren; drentelen; flaneren; leeglopen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; sjokken; slenteren; verdwaald zijn; voortsukkelen; vrijlopen
fricoter lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen sjoemelen
paresser lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen
traînasser lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlummelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; dubben; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; weifelen; zaniken; zeiken; zeuren
traîner lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlummelen aanslepen; aarzelen; dralen; drentelen; dubben; flaneren; gebukt gaan onder; rondlopen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slenteren; slepen; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; weifelen; zeulen

Wiktionary Translations for rondhangen:


Cross Translation:
FromToVia
rondhangen résider dwell — live, reside
rondhangen traîner; rôder; errer hang — informal: to loiter
rondhangen traîner hang out — to do nothing in particular
rondhangen flâner loiter — to stand about idly