Noun | Related Translations | Other Translations |
fait
|
|
aangelegenheid; actie; affaire; aktie; casus; daad; evenement; feit; gebeurtenis; geval; handeling; incident; kwestie; voorval; zaak
|
passé
|
|
verleden
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
écoulé
|
beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
|
Verstreken; uitgelopen
|
Preposition | Related Translations | Other Translations |
-
|
om
|
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
achevé
|
af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
|
af; beëindigd; foutloos; gedaan; gereed; klaar; perfect; volbracht; voleindigd; volleerd; volmaakt
|
après
|
gepasseerd; voorbij
|
aan; aansluitend; achter; achterna; daarachter; daarna; daarop; erachter; hierna; hierop; later; later dan; na; nadat; naderhand; nadien; straks; vervolgens; zometeen
|
au-delà de
|
gepasseerd; voorbij
|
aan gene zijde
|
disposé
|
af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
|
bereid; bereidvaardig; gehumeurd; gemutst; genegen; gereed; gestemd; gewillig; gezind; klaar; paraat
|
expiré
|
beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
|
|
exécuté
|
af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
|
doodgeschoten; doorgevoerd; geëxecuteerd; uitgevoerd; verricht; voltrokken
|
fait
|
af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
|
af; beëindigd; doorgekookt; gaar; geboren; gecreëerd; gedaan; gemaakt; geproduceerd; gereed; geschapen; gevormd; klaar; ter wereld gekomen; uitgevoerd; verricht; vervaardigd; volbracht; voltrokken
|
fini
|
af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
|
af; afgerond; beëindigd; doorgekookt; eruit; foutloos; gaar; gecompleteerd; gedaan; gereed; klaar; perfect; volbracht; voleindigd; volmaakt
|
passé
|
af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; verlopen; verstreken; vervallen; voltooid; voorbij
|
afgelopen; armoedig; bedorven; doorgegeven; ex; flodderig; geweest; gewezen; haveloos; jongstleden; kwijt; o.v.t.; onvoltooid verleden tijd; pover; rot; rottig; schamel; sjofel; sjofeltjes; slecht; toenmalig; verder gegeven; verdwaald; vergaan; verleden; verleden tijd; verlopen; verloren; vermist; verrot; voorgevallen; voorheen; voormalig; voormalige; vorig; vorige; vroeger; vroegere; weg; zoek
|
plus loin
|
gepasseerd; voorbij
|
verderop
|
préparé
|
af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
|
af; bedacht; bereid; beëindigd; gedaan; gekookt; gereed; gewapend; klaar; paraat; volbracht; voorbereid; voorbewerkt
|
prêt
|
af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
|
af; beëindigd; doorgekookt; gaar; gedaan; gekookt; genegen; gereed; klaar; lening; paraat; rap; snel; startklaar; vlot; vlug; volbracht
|
terminé
|
af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
|
af; afgehandeld; afgerond; beëindigd; doorgekookt; gaar; gecompleteerd; gedaan; gereed; klaar; volbracht
|