Noun | Related Translations | Other Translations |
flash
|
flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering
|
bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; flitser; flitslamp; flitslampje; flitslicht; reclamespot; snel beeld; spot
|
gloire
|
fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen
|
eer; eergevoel; fierheid; glorie; trots
|
honneur
|
fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen
|
achten; buiging; degelijkheid; deugdelijkheid; deugdzaamheid; eer; eerbaarheid; eerbetoon; eergevoel; ere; eren; fatsoen; fatsoenlijkheid; fierheid; gepastheid; keurigheid; kiesheid; lintje; netheid; trots
|
lueur
|
flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering
|
deemstering; glans; glimp; gloed; halfdonker; luister; schemer; schemerdonker; schemeren; schemering; schemerlicht; schijn; schijnsel; schitteren; signaalvlam; sprankeltje; straling; vleug; vleugje; vonkje
|
lueur scintillante
|
flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering
|
flakker; glinstering; vonk
|
reflet
|
flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering
|
afspiegeling; afstralen; spiegelbeeld; weerschijnen; weerspiegelen
|
scintillement
|
flakkering; flikkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; glitter; schijn; schittering; sprankelen
|
flakker; fonkeling; gefonkel; geglinster; glans; glinstering; luister; schitteren; vonk
|
signal lumineux
|
flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering
|
flits; lichtsein; lichtsignaal; snel beeld
|
splendeur
|
fonkelen; fonkeling; glitter; schittering; sprankelen
|
gelukzaligheid; glans; glorie; heerlijkheid; luister; luxe; overvloed; praal; pracht; pronk; weelde; weelderigheid
|
éclair
|
flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering
|
bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; flitslicht; hemelvuur; schicht; snel beeld; weerlicht
|
éclat
|
flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering
|
blinken; deining; diggel; dreun; emotionele uitval; flakker; flonkering; fonkeling; gefonkel; geglinster; glans; glanzen; glimmen; glinstering; gloed; haarkrul; klap; knal; krul; kwak; luister; ontlading; ophef; plotselinge uitbarsting; scherf; schitteren; smak; splinter; uitbarsten; uitbarsting; uitval; vonk; vulkaanuitbarsting
|
étincellement
|
flakkering; flikkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; glitter; schijn; schittering; sprankelen
|
flakker; flikkeren; flits; fonkeling; gefonkel; geglinster; gesprankel; glans; glinstering; luister; schitteren; snel beeld; vonk
|