Dutch
Detailed Translations for uitpraten from Dutch to French
uitpraten:
-
uitpraten (ruzie bijleggen)
régler; s'expliquer-
régler verb (règle, règles, réglons, réglez, règlent, réglais, réglait, réglions, régliez, réglaient, réglai, réglas, régla, réglâmes, réglâtes, réglèrent, réglerai, régleras, réglera, réglerons, réglerez, régleront)
-
s'expliquer verb
-
Conjugations for uitpraten:
o.t.t.
- praat uit
- praat uit
- praat uit
- praten uit
- praten uit
- praten uit
o.v.t.
- praatte uit
- praatte uit
- praatte uit
- praatten uit
- praatten uit
- praatten uit
v.t.t.
- heb uitgepraat
- hebt uitgepraat
- heeft uitgepraat
- hebben uitgepraat
- hebben uitgepraat
- hebben uitgepraat
v.v.t.
- had uitgepraat
- had uitgepraat
- had uitgepraat
- hadden uitgepraat
- hadden uitgepraat
- hadden uitgepraat
o.t.t.t.
- zal uitpraten
- zult uitpraten
- zal uitpraten
- zullen uitpraten
- zullen uitpraten
- zullen uitpraten
o.v.t.t.
- zou uitpraten
- zou uitpraten
- zou uitpraten
- zouden uitpraten
- zouden uitpraten
- zouden uitpraten
en verder
- ben uitgepraat
- bent uitgepraat
- is uitgepraat
- zijn uitgepraat
- zijn uitgepraat
- zijn uitgepraat
diversen
- praat uit!
- praat uit!
- uitgepraat
- uitpratend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
uitpraten (uitpraten tot het eind; uitspreken)
Translation Matrix for uitpraten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
parler jusqu'au bout | uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
parler jusqu'au bout | uitpraten; uitspreken | |
régler | ruzie bijleggen; uitpraten | aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; afdoen; aflossen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; inlossen; instellen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; vereffenen; verrekenen; voldoen |
s'expliquer | ruzie bijleggen; uitpraten |