Dutch
Detailed Translations for bezeten from Dutch to French
bezeten:
-
bezeten (fanatiek)
Translation Matrix for bezeten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fanatique | aanhouder; doordrammer; dweper; fanaat; fanaticus; fanatiekeling; ijveraar; maniak; scherpslijper; zeloot | |
fervent | dweper; fanaat; ijveraar; maniak; scherpslijper; zeloot | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
fanatique | bezeten; fanatiek | bezetene; dweepziek; dweperig; fanatieke; gedreven; gemotiveerd; motivatie bezittend |
fervent | bezeten; fanatiek | bitter; bitter van smaak; brandend; dweepziek; dweperig; fel; fervent; fonkelend; gloeiend; hanig; heftig; hevig; onbeheerst; onstuimig; pinnig; scherp; snibbig; verhit; vinnig; vlijmend; vurig; warm |
possédé | bezeten; fanatiek | bezetene; fanatieke; gemotiveerd; motivatie bezittend |
épris | bezeten; fanatiek | bezetene; fanatieke; gemotiveerd; motivatie bezittend; verkikkerd; verliefd |
Related Words for "bezeten":
Wiktionary Translations for bezeten:
bezeten
Cross Translation:
adjective
-
onder de invloed van een boze geest zijn
- bezeten → possédé
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezeten | → frénétique | ↔ frenetic — fast, frantic, harried, or frenzied |
bezitten:
-
bezitten (in eigendom hebben; hebben; beschikken over)
avoir; posséder; disposer de; tenir-
avoir verb (ai, as, a, avons, avez, ont, avais, avait, avions, aviez, avaient, eus, eut, eûmes, eûtes, eurent, aurai, auras, aura, aurons, aurez, auront)
-
posséder verb (possède, possèdes, possédons, possédez, possèdent, possédais, possédait, possédions, possédiez, possédaient, possédai, possédas, posséda, possédâmes, possédâtes, possédèrent, posséderai, posséderas, possédera, posséderons, posséderez, posséderont)
-
disposer de verb
-
tenir verb (tiens, tient, tenons, tenez, tiennent, tenais, tenait, tenions, teniez, tenaient, tins, tint, tînmes, tîntes, tinrent, tiendrai, tiendras, tiendra, tiendrons, tiendrez, tiendront)
-
Conjugations for bezitten:
o.t.t.
- bezit
- bezit
- bezit
- bezitten
- bezitten
- bezitten
o.v.t.
- bezat
- bezat
- bezat
- bezaten
- bezaten
- bezaten
v.t.t.
- heb bezeten
- hebt bezeten
- heeft bezeten
- hebben bezeten
- hebben bezeten
- hebben bezeten
v.v.t.
- had bezeten
- had bezeten
- had bezeten
- hadden bezeten
- hadden bezeten
- hadden bezeten
o.t.t.t.
- zal bezitten
- zult bezitten
- zal bezitten
- zullen bezitten
- zullen bezitten
- zullen bezitten
o.v.t.t.
- zou bezitten
- zou bezitten
- zou bezitten
- zouden bezitten
- zouden bezitten
- zouden bezitten
diversen
- bezit!
- bezit!
- bezeten
- bezittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezitten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
avoir | activa; baten; bezit; creditnota; geldelijk vermogen; tegoed; vermogen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
avoir | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen |
disposer de | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | |
posséder | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | eigen; in eigendom hebben; overmannen; overmeesteren; overweldigen; zich meester maken van |
tenir | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | beet hebben; beethouden; doorstaan; dragen; dulden; gevangen zetten; harden; in de cel zetten; interneren; isoleren; niet laten gaan; opsluiten; uithouden; uitzingen; vasthebben; vasthouden; vastzetten; verdragen; verduren; volhouden |
- | hebben |