Dutch
Detailed Translations for opklimmend from Dutch to French
opklimmend:
-
opklimmend (gradueel; trapsgewijs)
ascendant; graduel; graduellement; par degrés-
ascendant adj
-
graduel adj
-
graduellement adj
-
par degrés adj
-
Translation Matrix for opklimmend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
ascendant | gradueel; opklimmend; trapsgewijs | bovenwaarts; naar boven; naar hogere verdieping; omhoog; opstijgend; opwaarts; stijgend |
graduel | gradueel; opklimmend; trapsgewijs | |
graduellement | gradueel; opklimmend; trapsgewijs | allengs; gaandeweg; geleidelijk; langzamerhand; stap voor stap; stapsgewijs; trapsgewijze; zoetjes aan |
par degrés | gradueel; opklimmend; trapsgewijs |
Wiktionary Translations for opklimmend:
opklimmend
adjective
-
Qui monter.
opklimmend form of opklimmen:
-
opklimmen (klimmen; opklauteren)
grimper; escalader; gravir; monter; faire l'ascension-
grimper verb (grimpe, grimpes, grimpons, grimpez, grimpent, grimpais, grimpait, grimpions, grimpiez, grimpaient, grimpai, grimpas, grimpa, grimpâmes, grimpâtes, grimpèrent, grimperai, grimperas, grimpera, grimperons, grimperez, grimperont)
-
escalader verb (escalade, escalades, escaladons, escaladez, escaladent, escaladais, escaladait, escaladions, escaladiez, escaladaient, escaladai, escaladas, escalada, escaladâmes, escaladâtes, escaladèrent, escaladerai, escaladeras, escaladera, escaladerons, escaladerez, escaladeront)
-
gravir verb (gravis, gravit, gravissons, gravissez, gravissent, gravissais, gravissait, gravissions, gravissiez, gravissaient, gravîmes, gravîtes, gravirent, gravirai, graviras, gravira, gravirons, gravirez, graviront)
-
monter verb (monte, montes, montons, montez, montent, montais, montait, montions, montiez, montaient, montai, montas, monta, montâmes, montâtes, montèrent, monterai, monteras, montera, monterons, monterez, monteront)
-
faire l'ascension verb
-
Conjugations for opklimmen:
o.t.t.
- klim op
- klimt op
- klimt op
- klimmen op
- klimmen op
- klimmen op
o.v.t.
- klom op
- klom op
- klom op
- klommen op
- klommen op
- klommen op
v.t.t.
- ben opgeklommen
- bent opgeklommen
- is opgeklommen
- zijn opgeklommen
- zijn opgeklommen
- zijn opgeklommen
v.v.t.
- was opgeklommen
- was opgeklommen
- was opgeklommen
- waren opgeklommen
- waren opgeklommen
- waren opgeklommen
o.t.t.t.
- zal opklimmen
- zult opklimmen
- zal opklimmen
- zullen opklimmen
- zullen opklimmen
- zullen opklimmen
o.v.t.t.
- zou opklimmen
- zou opklimmen
- zou opklimmen
- zouden opklimmen
- zouden opklimmen
- zouden opklimmen
diversen
- klim op!
- klimt op!
- opgeklommen
- opklimmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opklimmen (stijgen)