Dutch
Detailed Translations for aanlijmen from Dutch to French
aanlijmen:
-
aanlijmen (vastlijmen; lijmen)
adhérer; coller-
adhérer verb (adhère, adhères, adhérons, adhérez, adhèrent, adhérais, adhérait, adhérions, adhériez, adhéraient, adhérai, adhéras, adhéra, adhérâmes, adhérâtes, adhérèrent, adhérerai, adhéreras, adhérera, adhérerons, adhérerez, adhéreront)
-
coller verb (colle, colles, collons, collez, collent, collais, collait, collions, colliez, collaient, collai, collas, colla, collâmes, collâtes, collèrent, collerai, colleras, collera, collerons, collerez, colleront)
-
Conjugations for aanlijmen:
o.t.t.
- lijm aan
- lijmt aan
- lijmt aan
- lijmen aan
- lijmen aan
- lijmen aan
o.v.t.
- lijmde aan
- lijmde aan
- lijmde aan
- lijmden aan
- lijmden aan
- lijmden aan
v.t.t.
- heb aangelijmd
- hebt aangelijmd
- heeft aangelijmd
- hebben aangelijmd
- hebben aangelijmd
- hebben aangelijmd
v.v.t.
- had aangelijmd
- had aangelijmd
- had aangelijmd
- hadden aangelijmd
- hadden aangelijmd
- hadden aangelijmd
o.t.t.t.
- zal aanlijmen
- zult aanlijmen
- zal aanlijmen
- zullen aanlijmen
- zullen aanlijmen
- zullen aanlijmen
o.v.t.t.
- zou aanlijmen
- zou aanlijmen
- zou aanlijmen
- zouden aanlijmen
- zouden aanlijmen
- zouden aanlijmen
diversen
- lijm aan!
- lijmt aan!
- aangelijmd
- aanlijmende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanlijmen (lijmen; vastlijmen)
Translation Matrix for aanlijmen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
action de coller | aanlijmen; lijmen; vastlijmen | |
coller | aanlijmen; lijmen; vastlijmen | aanplakken; vastplakken |
Verb | Related Translations | Other Translations |
adhérer | aanlijmen; lijmen; vastlijmen | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhaken; aanhangen; aankleven; aankoppelen; blijven bij; deelnemen; hechten aan; iets vastkleven; kleven; klitten; lid worden; meedoen; participeren; plakken; vasthaken; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken |
coller | aanlijmen; lijmen; vastlijmen | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aanbakken; aanbranden; aandrukken; aaneen plakken; aaneenplakken; aankleven; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; samenplakken; vastdrukken; vasthechten; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastzetten |