Dutch

Detailed Translations for aanstaar from Dutch to French

aanstaren:

aanstaren verb (staar aan, staart aan, staarde aan, staarden aan, aangestaard)

  1. aanstaren (staren)
  2. aanstaren (aangapen)

Conjugations for aanstaren:

o.t.t.
  1. staar aan
  2. staart aan
  3. staart aan
  4. staren aan
  5. staren aan
  6. staren aan
o.v.t.
  1. staarde aan
  2. staarde aan
  3. staarde aan
  4. staarden aan
  5. staarden aan
  6. staarden aan
v.t.t.
  1. heb aangestaard
  2. hebt aangestaard
  3. heeft aangestaard
  4. hebben aangestaard
  5. hebben aangestaard
  6. hebben aangestaard
v.v.t.
  1. had aangestaard
  2. had aangestaard
  3. had aangestaard
  4. hadden aangestaard
  5. hadden aangestaard
  6. hadden aangestaard
o.t.t.t.
  1. zal aanstaren
  2. zult aanstaren
  3. zal aanstaren
  4. zullen aanstaren
  5. zullen aanstaren
  6. zullen aanstaren
o.v.t.t.
  1. zou aanstaren
  2. zou aanstaren
  3. zou aanstaren
  4. zouden aanstaren
  5. zouden aanstaren
  6. zouden aanstaren
diversen
  1. staar aan!
  2. staart aan!
  3. aangestaard
  4. aanstarende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanstaren [znw.] noun

  1. aanstaren (aangapen; verbaasd aanzien)

Translation Matrix for aanstaren:

NounRelated TranslationsOther Translations
regarder bouche bée aangapen; aanstaren; verbaasd aanzien
regarder fixe aangapen; aanstaren; verbaasd aanzien
VerbRelated TranslationsOther Translations
fixer le regard aangapen; aanstaren
regarder bouche bée aangapen; aanstaren vergapen aan
regarder fixement aangapen; aanstaren; staren star kijken; staren; strak kijken; turen
être bouche bée devant aangapen; aanstaren

Wiktionary Translations for aanstaren:

aanstaren
verb
  1. langdurig aankijken