Dutch
Detailed Translations for afsloof from Dutch to French
afsloof form of afsloven:
-
afsloven (zich afsloven; zwoegen; ploeteren; sloven; afbeulen; sappelen; afjakkeren)
épuiser; besogner; peiner; se tuer-
épuiser verb (épuise, épuises, épuisons, épuisez, épuisent, épuisais, épuisait, épuisions, épuisiez, épuisaient, épuisai, épuisas, épuisa, épuisâmes, épuisâtes, épuisèrent, épuiserai, épuiseras, épuisera, épuiserons, épuiserez, épuiseront)
-
besogner verb (besogne, besognes, besognons, besognez, besognent, besognais, besognait, besognions, besogniez, besognaient, besognai, besognas, besogna, besognâmes, besognâtes, besognèrent, besognerai, besogneras, besognera, besognerons, besognerez, besogneront)
-
peiner verb (peine, peines, peinons, peinez, peinent, peinais, peinait, peinions, peiniez, peinaient, peinai, peinas, peina, peinâmes, peinâtes, peinèrent, peinerai, peineras, peinera, peinerons, peinerez, peineront)
-
se tuer verb
-
Conjugations for afsloven:
o.t.t.
- sloof af
- slooft af
- slooft af
- sloven af
- sloven af
- sloven af
o.v.t.
- sloofde af
- sloofde af
- sloofde af
- sloofden af
- sloofden af
- sloofden af
v.t.t.
- heb afgesloofd
- hebt afgesloofd
- heeft afgesloofd
- hebben afgesloofd
- hebben afgesloofd
- hebben afgesloofd
v.v.t.
- had afgesloofd
- had afgesloofd
- had afgesloofd
- hadden afgesloofd
- hadden afgesloofd
- hadden afgesloofd
o.t.t.t.
- zal afsloven
- zult afsloven
- zal afsloven
- zullen afsloven
- zullen afsloven
- zullen afsloven
o.v.t.t.
- zou afsloven
- zou afsloven
- zou afsloven
- zouden afsloven
- zouden afsloven
- zouden afsloven
diversen
- sloof af!
- slooft af!
- afgesloofd
- afslovende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afsloven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
besogner | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | aanpoten; flink aanpakken; hard werken |
peiner | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven; tobben |
se tuer | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | |
épuiser | afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen | aan kracht inboeten; afmatten; decimeren; dunnen; minder talrijk maken; moe maken; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; slopen; uitdunnen; uitputten; verdorsten; vermoeien; verslappen; verzwakken; wegkappen; zwak worden; zwakker worden |