Dutch
Detailed Translations for afsnauwen from Dutch to French
afsnauwen:
-
afsnauwen (toesnauwen; snauwen; afblaffen; afbekken)
-
afsnauwen (toesnauwen; snauwen; afblaffen; toebijten; afbekken)
engueuler; rudoyer; rabrouer; lancer des reproches à la figure de qn.; aboyer contre; dire d'un ton tranchant-
engueuler verb (engueule, engueules, engueulons, engueulez, engueulent, engueulais, engueulait, engueulions, engueuliez, engueulaient, engueulai, engueulas, engueula, engueulâmes, engueulâtes, engueulèrent, engueulerai, engueuleras, engueulera, engueulerons, engueulerez, engueuleront)
-
rudoyer verb (rudoie, rudoies, rudoyons, rudoyez, rudoient, rudoyais, rudoyait, rudoyions, rudoyiez, rudoyaient, rudoyai, rudoyas, rudoya, rudoyâmes, rudoyâtes, rudoyèrent, rudoierai, rudoieras, rudoiera, rudoierons, rudoierez, rudoieront)
-
rabrouer verb (rabroue, rabroues, rabrouons, rabrouez, rabrouent, rabrouais, rabrouait, rabrouions, rabrouiez, rabrouaient, rabrouai, rabrouas, rabroua, rabrouâmes, rabrouâtes, rabrouèrent, rabrouerai, rabroueras, rabrouera, rabrouerons, rabrouerez, rabroueront)
-
aboyer contre verb
-
-
afsnauwen (uitvallen tegen)
engueuler; rabrouer-
engueuler verb (engueule, engueules, engueulons, engueulez, engueulent, engueulais, engueulait, engueulions, engueuliez, engueulaient, engueulai, engueulas, engueula, engueulâmes, engueulâtes, engueulèrent, engueulerai, engueuleras, engueulera, engueulerons, engueulerez, engueuleront)
-
rabrouer verb (rabroue, rabroues, rabrouons, rabrouez, rabrouent, rabrouais, rabrouait, rabrouions, rabrouiez, rabrouaient, rabrouai, rabrouas, rabroua, rabrouâmes, rabrouâtes, rabrouèrent, rabrouerai, rabroueras, rabrouera, rabrouerons, rabrouerez, rabroueront)
-
Conjugations for afsnauwen:
o.t.t.
- snauw af
- snauwt af
- snauwt af
- snauwen af
- snauwen af
- snauwen af
o.v.t.
- snauwde af
- snauwde af
- snauwde af
- snauwden af
- snauwden af
- snauwden af
v.t.t.
- heb afgesnauwd
- hebt afgesnauwd
- heeft afgesnauwd
- hebben afgesnauwd
- hebben afgesnauwd
- hebben afgesnauwd
v.v.t.
- had afgesnauwd
- had afgesnauwd
- had afgesnauwd
- hadden afgesnauwd
- hadden afgesnauwd
- hadden afgesnauwd
o.t.t.t.
- zal afsnauwen
- zult afsnauwen
- zal afsnauwen
- zullen afsnauwen
- zullen afsnauwen
- zullen afsnauwen
o.v.t.t.
- zou afsnauwen
- zou afsnauwen
- zou afsnauwen
- zouden afsnauwen
- zouden afsnauwen
- zouden afsnauwen
diversen
- snauw af!
- snauwt af!
- afgesnauwd
- afsnauwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afsnauwen (uitvallen tegen)
Translation Matrix for afsnauwen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
éclater contre quelq'un | afsnauwen; uitvallen tegen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aboyer contre | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen | |
dire d'un ton tranchant | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen | |
engueuler | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen; uitvallen tegen | uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken |
lancer des reproches à la figure | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen | |
lancer des reproches à la figure de qn. | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen | |
rabrouer | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen; uitvallen tegen | grauwen; snauwen |
rudoyer | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen | brutaliseren; bruuskeren; koeioneren; kwellen; mishandelen; molesteren; narren; pesten; pijnigen; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren |