Dutch
Detailed Translations for afwissen from Dutch to French
afwissen:
-
afwissen (afvegen)
essuyer; éponger-
essuyer verb (essuie, essuies, essuyons, essuyez, essuient, essuyais, essuyait, essuyions, essuyiez, essuyaient, essuyai, essuyas, essuya, essuyâmes, essuyâtes, essuyèrent, essuierai, essuieras, essuiera, essuierons, essuierez, essuieront)
-
éponger verb (éponge, éponges, épongeons, épongez, épongent, épongeais, épongeait, épongions, épongiez, épongeaient, épongeai, épongeas, épongea, épongeâmes, épongeâtes, épongèrent, épongerai, épongeras, épongera, épongerons, épongerez, épongeront)
-
Conjugations for afwissen:
o.t.t.
- wis af
- wist af
- wist af
- wissen af
- wissen af
- wissen af
o.v.t.
- wiste af
- wiste af
- wiste af
- wisten af
- wisten af
- wisten af
v.t.t.
- heb afgewist
- hebt afgewist
- heeft afgewist
- hebben afgewist
- hebben afgewist
- hebben afgewist
v.v.t.
- had afgewist
- had afgewist
- had afgewist
- hadden afgewist
- hadden afgewist
- hadden afgewist
o.t.t.t.
- zal afwissen
- zult afwissen
- zal afwissen
- zullen afwissen
- zullen afwissen
- zullen afwissen
o.v.t.t.
- zou afwissen
- zou afwissen
- zou afwissen
- zouden afwissen
- zouden afwissen
- zouden afwissen
diversen
- wis af!
- wist af!
- afgewist
- afwissende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afwissen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
époussetage | afnemen; afstoffen; afwissen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
essuyer | afvegen; afwissen | afboenen; afschrobben; afstrijken; boenen; dweilen; lepel afstrijken; schoonboenen; schoonschrobben; schrobben; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen |
éponger | afvegen; afwissen | reinigen; schoonmaken; schoonpoetsen; zuiveren |