Dutch
Detailed Translations for appelleer from Dutch to French
appelleren:
-
appelleren (appèl aantekenen)
-
appelleren (appèl aantekenen)
faire appel-
faire appel verb
-
Conjugations for appelleren:
o.t.t.
- appelleer
- appelleert
- appelleert
- appelleren
- appelleren
- appelleren
o.v.t.
- appelleerde
- appelleerde
- appelleerde
- appelleerden
- appelleerden
- appelleerden
v.t.t.
- heb geappelleerd
- hebt geappelleerd
- heeft geappelleerd
- hebben geappelleerd
- hebben geappelleerd
- hebben geappelleerd
v.v.t.
- had geappelleerd
- had geappelleerd
- had geappelleerd
- hadden geappelleerd
- hadden geappelleerd
- hadden geappelleerd
o.t.t.t.
- zal appelleren
- zult appelleren
- zal appelleren
- zullen appelleren
- zullen appelleren
- zullen appelleren
o.v.t.t.
- zou appelleren
- zou appelleren
- zou appelleren
- zouden appelleren
- zouden appelleren
- zouden appelleren
diversen
- appelleer!
- appelleert!
- geappelleerd
- appellerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for appelleren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
appeler | appelleren; appèl aantekenen | aanroepen; aantekenen; bellen; benoemen; beroep doen op; bestempelen; betitelen; binnen halen; binnenroepen; dagvaarden; door de telefoon praten; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; iemand opbellen; inroepen; laten komen; noemen; ontbieden; opbellen; oproepen; praaien; roepen; sommeren; telefoneren; telefoontje plegen; tevoorschijn roepen; toeroepen; vernoemen; verzet aantekenen |
faire appel | appelleren; appèl aantekenen |
Wiktionary Translations for appelleren:
appelleren
verb
-
een beroep doen op, speculeren op
- appelleren → appeler