Dutch
Detailed Translations for beredeneerd from Dutch to French
beredeneerd:
Translation Matrix for beredeneerd:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
raisonné | beredeneerd | logisch; volgens de logica |
rationnel | beredeneerd | koel; koud; nuchter; onaangedaan; onberoerd; onbewogen; rationeel; redelijk; verstandelijk; zakelijk |
beredeneren:
-
beredeneren (argumenteren; redeneren)
raisonner; argumenter-
raisonner verb (raisonne, raisonnes, raisonnons, raisonnez, raisonnent, raisonnais, raisonnait, raisonnions, raisonniez, raisonnaient, raisonnai, raisonnas, raisonna, raisonnâmes, raisonnâtes, raisonnèrent, raisonnerai, raisonneras, raisonnera, raisonnerons, raisonnerez, raisonneront)
-
argumenter verb (argumente, argumentes, argumentons, argumentez, argumentent, argumentais, argumentait, argumentions, argumentiez, argumentaient, argumentai, argumentas, argumenta, argumentâmes, argumentâtes, argumentèrent, argumenterai, argumenteras, argumentera, argumenterons, argumenterez, argumenteront)
-
Conjugations for beredeneren:
o.t.t.
- beredeneer
- beredeneert
- beredeneert
- beredeneren
- beredeneren
- beredeneren
o.v.t.
- beredeneerde
- beredeneerde
- beredeneerde
- beredeneerden
- beredeneerden
- beredeneerden
v.t.t.
- heb beredeneerd
- hebt beredeneerd
- heeft beredeneerd
- hebben beredeneerd
- hebben beredeneerd
- hebben beredeneerd
v.v.t.
- had beredeneerd
- had beredeneerd
- had beredeneerd
- hadden beredeneerd
- hadden beredeneerd
- hadden beredeneerd
o.t.t.t.
- zal beredeneren
- zult beredeneren
- zal beredeneren
- zullen beredeneren
- zullen beredeneren
- zullen beredeneren
o.v.t.t.
- zou beredeneren
- zou beredeneren
- zou beredeneren
- zouden beredeneren
- zouden beredeneren
- zouden beredeneren
diversen
- beredeneer!
- beredeneert!
- beredeneerd
- beredenerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beredeneren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
argumenter | argumenteren; beredeneren; redeneren | argumenteren; betogen; beweren; debatteren; demonstreren; discussiëren; disputeren; kiften; kijven; krakelen; pretenderen; redetwisten; ruzie maken; ruziën; stellen; twisten; verklaren; voorgeven |
raisonner | argumenteren; beredeneren; redeneren |