Summary
Dutch to French: more detail...
- bezoedelen:
-
Wiktionary:
- bezoedelen → souiller, déshonorer, salir
- bezoedelen → salir, avilir
Dutch
Detailed Translations for bezoedelen from Dutch to French
bezoedelen:
-
bezoedelen (eer door het slijk halen; aantasten)
nuire; faire tort à; traîner l'honneur dans la boue-
nuire verb (nuis, nuit, nuisons, nuisez, nuisent, nuisais, nuisait, nuisions, nuisiez, nuisaient, nuisis, nuisit, nuisîmes, nuisîtes, nuisirent, nuirai, nuiras, nuira, nuirons, nuirez, nuiront)
-
faire tort à verb
-
-
bezoedelen (bevlekken)
Conjugations for bezoedelen:
o.t.t.
- bezoedel
- bezoedelt
- bezoedelt
- bezoedelen
- bezoedelen
- bezoedelen
o.v.t.
- bezoedelde
- bezoedelde
- bezoedelde
- bezoedelden
- bezoedelden
- bezoedelden
v.t.t.
- heb bezoedeld
- hebt bezoedeld
- heeft bezoedeld
- hebben bezoedeld
- hebben bezoedeld
- hebben bezoedeld
v.v.t.
- had bezoedeld
- had bezoedeld
- had bezoedeld
- hadden bezoedeld
- hadden bezoedeld
- hadden bezoedeld
o.t.t.t.
- zal bezoedelen
- zult bezoedelen
- zal bezoedelen
- zullen bezoedelen
- zullen bezoedelen
- zullen bezoedelen
o.v.t.t.
- zou bezoedelen
- zou bezoedelen
- zou bezoedelen
- zouden bezoedelen
- zouden bezoedelen
- zouden bezoedelen
diversen
- bezoedel!
- bezoedelt!
- bezoedeld
- bezoedelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezoedelen:
Wiktionary Translations for bezoedelen:
bezoedelen
Cross Translation:
verb
-
te schande maken
- bezoedelen → souiller; déshonorer
-
vuil maken
- bezoedelen → salir
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezoedelen | → salir; avilir | ↔ besmirch — To tarnish; to debase |
• bezoedelen | → salir | ↔ sully — to soil, stain, dirty |