Summary
Dutch
Detailed Translations for bijzetten from Dutch to French
bijzetten:
-
bijzetten (neerzetten; plaatsen; zetten)
asseoir; mettre; placer; insérer; installer; appliquer; signaler; poser; garer; stationner-
asseoir verb (assieds, assied, asseyons, asseyez, asseyent, asseyais, asseyait, asseyions, asseyiez, asseyaient, assis, assit, assîmes, assîtes, assirent, assiérai, assiéras, assiéra, assiérons, assiérez, assiéront)
-
mettre verb (mets, met, mettons, mettez, mettent, mettais, mettait, mettions, mettiez, mettaient, mis, mit, mîmes, mîtes, mirent, mettrai, mettras, mettra, mettrons, mettrez, mettront)
-
placer verb (place, places, plaçons, placez, placent, plaçais, plaçait, placions, placiez, plaçaient, plaçai, plaças, plaça, plaçâmes, plaçâtes, placèrent, placerai, placeras, placera, placerons, placerez, placeront)
-
insérer verb (insère, insères, insérons, insérez, insèrent, insérais, insérait, insérions, insériez, inséraient, insérai, inséras, inséra, insérâmes, insérâtes, insérèrent, insérerai, inséreras, insérera, insérerons, insérerez, inséreront)
-
installer verb (installe, installes, installons, installez, installent, installais, installait, installions, installiez, installaient, installai, installas, installa, installâmes, installâtes, installèrent, installerai, installeras, installera, installerons, installerez, installeront)
-
appliquer verb (applique, appliques, appliquons, appliquez, appliquent, appliquais, appliquait, appliquions, appliquiez, appliquaient, appliquai, appliquas, appliqua, appliquâmes, appliquâtes, appliquèrent, appliquerai, appliqueras, appliquera, appliquerons, appliquerez, appliqueront)
-
signaler verb (signale, signales, signalons, signalez, signalent, signalais, signalait, signalions, signaliez, signalaient, signalai, signalas, signala, signalâmes, signalâtes, signalèrent, signalerai, signaleras, signalera, signalerons, signalerez, signaleront)
-
poser verb (pose, poses, posons, posez, posent, posais, posait, posions, posiez, posaient, posai, posas, posa, posâmes, posâtes, posèrent, poserai, poseras, posera, poserons, poserez, poseront)
-
garer verb (gare, gares, garons, garez, garent, garais, garait, garions, gariez, garaient, garai, garas, gara, garâmes, garâtes, garèrent, garerai, gareras, garera, garerons, garerez, gareront)
-
stationner verb (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, stationnent, stationnais, stationnait, stationnions, stationniez, stationnaient, stationnai, stationnas, stationna, stationnâmes, stationnâtes, stationnèrent, stationnerai, stationneras, stationnera, stationnerons, stationnerez, stationneront)
-
Conjugations for bijzetten:
o.t.t.
- zet bij
- zet bij
- zet bij
- zetten bij
- zetten bij
- zetten bij
o.v.t.
- zette bij
- zette bij
- zette bij
- zetten bij
- zetten bij
- zetten bij
v.t.t.
- heb bijgezet
- hebt bijgezet
- heeft bijgezet
- hebben bijgezet
- hebben bijgezet
- hebben bijgezet
v.v.t.
- had bijgezet
- had bijgezet
- had bijgezet
- hadden bijgezet
- hadden bijgezet
- hadden bijgezet
o.t.t.t.
- zal bijzetten
- zult bijzetten
- zal bijzetten
- zullen bijzetten
- zullen bijzetten
- zullen bijzetten
o.v.t.t.
- zou bijzetten
- zou bijzetten
- zou bijzetten
- zouden bijzetten
- zouden bijzetten
- zouden bijzetten
diversen
- zet bij!
- zet bij!
- bijgezet
- bijzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze